v
weekblad-logo

week 35-2018

Fotoquiz snelste

De snelste met het goede antwoord op de opgave van vorige week was Anje Belmon. De nieuwe opgave komt dus van haar. Zij maakt 't u niet heel moeilijk. De vraag is:

Waar is dit?

U zult 't niet geloven maar naast het grote gebouw aan de linkerkant van de foto komt een niet al te brede steeg uit. Dat brengt Anje tot de volgende vraag:

Welke steeg komt daar uit?

Oplossingen via deze link

Foto: Stadsarchief Amsterdam

Oplossing vorige week

Toen brug #117 vernieuwd moest worden werd deze noodbrug gelegd. Brug #117 ligt in de Rozengracht over de Lijnbaansgracht. Op de foto staan de huizen 117-123. Daarvan hebben alleen de huizen 119-121 overleefd en het laatste heeft dan wel dezelfde raamindeling maar het metselwerk is vernieuwd (zandstenen sluitstukken en dakerker zijn verdwenen). Brug #117 werd in 1891 gelegd met het oog op de aanstaande tramconcessie voor de Haarlemse tram. Deze foto zal gemaakt zijn begin 1928 toen een bredere brug gelegd werd.

Foto: Stadsarchief Amsterdam

En dan moeten we ook nog even de snel neergepende zin rechtzetten: "Er heeft er op die plek nooit een [brug] gelegen...". Er heeft wel degelijk een brug gelegen, zoals uit de plattegrond van Gerred de Broen blijkt. Dat was een brug naar de Schans en molen de Victor. Ook op de PW-kaart van 1881 en de buurtkaarten van 1875 is die brug nog aanwezig. Na de demping van de Rozengracht kwam er een nieuwe (1891) en verdween deze.
Dat neemt niet weg dat de brug van de foto een noodbrug was die er voor de vernieuwing van brug #117 in 1927-'28 gelegd werd.

Goede oplossingen kwamen van Anje Belmon, Anneke Huijser, Adrie de Koning, Jos Mol, Mike Man, Hans van Efferen,

Fotoquiz: Rob's keuze

Niets is er sinds deze foto aan de panden veranderd, alleen de nering is aan het toerisme aangepast.

Welke straat is dit?
Aan welke straat/steeg/gracht/kade staat dit hoekhuis?

Oplossingen graag via deze link

Foto: Stadsarchief Amsterdam

Oplossing: Jan's keuze

Dat de brug in de verte de Magere brug is, heeft u wel gezien. Nu was het alleen zaak te zien of we nu aan de west- of oostzijde van de Amstel staan. De relatief lage bouw in de achtergrond lijkt wel het Amstelhof. De Magere brug ligt voor de Kerkstraat dus komt alleen de Prinsengracht in aanmerking. Dan is het hoekhuis de zijkant van Amstel 284. De gevelsteen is van elders afkomstig en hier tijdens de restauratie in 1968 geplaatst. Het onderwerp, een geitebok, heeft volgens de VVAG altijd te maken met een leerlooier(ij). Waar de steen eerder zat is onbekend.

Foto: Collectie Six-Amsterdam

Goede oplossingen kwamen van Arjen Lobach, Jos Mol, Adrie de Koning, Ria Scharn, Anneke Huijser, Han Mannaert, Onno Boers, Mike Man, Cees Klomp, Dirk Fuite, Harry Snijder, Robert Raat, Hans Olthof, Hans van Efferen, Anthony Kolder, Anje Belmon,

Heeft u ook een opvallende foto gevonden?

Laat ons meegenieten en stuur hem naar de redactie. Graag via deze link en alléén via deze link a.u.b.
Blijf sturen, zodat wij de aantrekkelijkste platen kunnen kiezen!

Fotoquiz Waar? Wat?

Geen idee waarom deze brug afgebroken moest worden, Zeker niet om de doorvaart te verbeteren. Er kwam er een terug op precies dezelfde plek.

Waar staat de fotograaf?
Voor welke straat ligt deze brug?

Oplossingen graag via deze link

Foto: Stadsarchief Amsterdam

Oplossing vorige week

Aan de Zeeburgerdijk 50 werd in 1911-'12 een nieuw hoofdrioleringsgemaal gebouwd dat het afvalwater van de halve stad verzamelde en wegpompte richting Zuiderzee via de zgn. 'smeerpijp'. Die laatste was 4 km lang, mondde uit in het Buiten-IJ en het geheel kwam in 1913 in bedrijf en bleef dat tot de rioolzuiveringsinstallatie Oost in werking trad.
Op de foto hieronder ziet u het resultaat van al dat bouwen. Dit complex is het enige wat van de op de foto zichtbare bebouwing overbleef. De huizen in de achtergrond aan de Borneostraat zijn allemaal vernieuwd.

Foto's: Stadsarchief Amsterdam

Goede oplossingen kwamen van Anneke Huijser, Ria Scharn, Mike Man, Jos Mol, Paul Graalman,

Met de camera op pad...

Behalve foto's maken vanuit zijn sloep gaat Carol de Vries met enige regelmaat wandelen door zijn stad. De camera gaat ook dan mee. Wij pikten er voor deze week weer eens eentje uit. Het grappige is dat Carol na dik twee jaar soms niet meer weet waar hij toen liep. U wel..., toch?

Waar is dit?

Laat het ons weten via deze link

Foto: Carol de Vries

Foto van vorige week

Blijkbaar was deze foto niet zo moeilijk als wij dachten, met deze haringkar op de Sint Anthoniessluis. Op de achtergrond ziet u de huizen Zwanenburgwal 16 en lager. Op de foto hieronder ziet u meer van de huizen. Nr.16 is onder dezelfde architectuur gebouwd als Sint Antoniebreestraat 83. Op onderstaande foto heeft 't café op de hoek het onderstuk er al bijgetrokken. Wij hopen dat u met ons overtuigd raakt door de erkers van huisnr.10.
Op de onderstaande foto ziet u rechts twee klokgeveltjes die er vandaag nog steeds staan.

Anje Belmon: "De vrouw op de foto is Jenette Goudeketting. Duidelijk herkenbaar op de foto is haar marktkaart (zie het archief).

Lees meer over Jeanette Goudeketting-Pront via Joods Monument; bedankt Bob Bommellaan voor deze info

Beide foto's: Stadsarchief Amsterdam

Goede oplossingen kwamen van Kees Huyser, Jos Mol, Arjen Lobach, Adrie de Koning, Ria Scharn, Anneke Huijser, Han Mannaert, Mike Man, Anje Belmon, Harry Snijder, Robert Raat, Hans van Efferen, Anthony Kolder,

Commotie over het fysiologisch laboratorium

In 1860 zocht B&W van Amsterdam een nieuwe bestemming voor de grond van het af te breken Leprozenhuis, het proveniershuis naast de Mozes en Aäronkerk. Het bestuur van de Portugees Joodse Synagoge sloeg de plannenmakerij met belangstelling gade. Het werden voor hen tenslotte de buren aan de overkant van de straat. De voorkeur van de Raad ging uit naar een scholencomplex. Groot was de ontzetting toen de snoge hoorde dat de keus op een fysiologisch-anatomisch laboratorium en een politiebureau gevallen was. Vooral de combinatie laboratorium en snijzaal deed hen de haren ten berge rijzen. Geschokt was men! De gemiddelde man in de straat en ook B&W begrepen niets van de commotie; wat was er verkeerd aan?
Om dat te begrijpen moet u iets van de joodse geschiedenis, gewoonten en rituelen weten. Een deel van de Joden zou afstammen van de hogepriester Aäron, de Kohanim, alle familienamen als Cohen, Caen, Kahn en verdere afgeleiden. De anderen zijn Levieten. U herkent beide groepen bijvoorbeeld aan de grafsteen: Kohanim vaak met twee zegenende handen met de duimen tegen elkaar, de Levieten met een kan, naar de kan waaruit de tempeldienaren water in de schotels goten.

Het was volgens de joodse wetten Joden in het algemeen verboden om naar dode lichamen te kijken. Dat zou de geestelijke integriteit van de overledene aantasten. Het was Kohanim zelfs verboden om ook maar in de nabijheid van lijken te komen, soms tot in het ridicule doorgevoerd. Orthodoxe Joden willen dat El-Al-piloten bij opstijgen of landen niet over begraafplaatsen vliegen. Iemand is dood als hij niet meer ademt. Hij moet dan zo snel mogelijk begraven worden, uitgezonderd op Sabbath, als niet begraven mag worden. Joodse families mogen ook niet de begrafenis regelen als de stervende nog ademt. De rituele wassing van de dode is een nauwgezet omschreven gebeurtenis die door een speciale commissie wordt verzorgd (Chevre Kadisja). Het lichaam ligt onder een laken en wordt gewassen zonder dat laken te verwijderen. Dan krijgt de dode een eenvoudig linnen gewaad aan, een familielid mag één sok aantrekken die met een lint afgebonden wordt. Foto: Stadsarchief Amsterdam

Op een begraafplaats zijn rondom speciale Kohanimpaden, meestal van het grafveld gescheiden door heggen o.i.d. Als een Kohanim overlijdt wordt hij gewoon op een begraafplaats begraven maar altijd aan de uiterste rand, tegen zo'n Kohanimpad. Paden zo niet onrein, dus een kohanim kan zijn overleden familieleden gewoon bezoeken.
Tegenover zo’n gemeenschap plaatste men een laboratorium waar aan de lopende band lijken binnengebracht werden, om te ontleden. Kunt u zich nu de commotie voorstellen?
B&W kwamen de joodse gemeenschap tegemoet door een zijingang om de hoek te maken, maar het lab met snijzaal kwamen tegenover de snoge.

Op de foto de begraafplaats Beth Haim in Ouderkerk; foto: Stadsarchief Amsterdam

Waterhaalders

In de zestiende eeuw, toen de bierbrouwers allang hun water door waterschepen lieten aanvoeren, waren de inwoners van Amsterdam voor drinkwater nog steeds aangewezen op regenwater. En als de regenbakken leeg waren ging men over op water uit de gracht, ook al smeet diezelfde stedeling alles wat hij aan afval kwijt wilde in diezelfde gracht. Dan hebben wij het nog niet over de honderden privaten die regelrecht op de gracht loosden en er soms boven gebouwd waren. De stedelijke overheid voerde een verbeten maar hopeloze strijd tegen verontreiniging van oppervlaktewater, op straffe van torenhoge boetes van wel drie Karolus guldens per overtreding (keur 1530).
Alternatieven waren er niet veel; stadspompen die in andere steden vaak te zien waren, hadden geen enkel nut in Amsterdam. Het grondwater was totaal onbruikbaar en dat was al diverse keren uitgeprobeerd. Het keerpunt was de weigering van keizer Karel V in Amsterdam te overnachten en die liever in Haarlem verbleef, m.n. door de miserabele waterkwaliteit. Dat werd toch wel erg gênant.

Afbeelding: waterschuit

Er bleef de stad toen niets anders over dan ook voor de bevolking water van buiten de stad aan te voeren met waterschepen of waterhaalders. Op een centraal punt werd het water overgepompt in leggers die het water naar distributiepunten in de stad brachten. De prijs van een emmer water was afhankelijk van de omstandigheden; kostte het veel moeite het water aan te voeren dan liep de prijs van een emmer water op tot een duit. Er werd pas gecontroleerd op de kwaliteit van het geleverde water als er klachten kwamen. Die bleken meestal terecht; vooral de leggers waren krakkemikkig en het water waar de legger in dreef kwam binnen bij de voorraad schoon water. Als er te weinig water werd aangevoerd gebeurde dat soms ook met opzet.

Op de tekening een legger in de stad; afbeelding: Stadsarchief Amsterdam

Een omstandigheid die de prijs van een emmertje water kon opjagen, was bijvoorbeeld ijs in Amstel en Vecht. De grootste brouwers bouwden en onderhielden daarvoor sinds 1651 een ijsbreker en dat was niet goedkoop. Zij waakten ervoor dat in zulke perioden brouwers hun water als drinkwater doorverkochten; als men water wilde moest men diep in de buidel tasten. Dat moesten zij ook, per slot van rekening. Het schouwspel van een sleep waterschuiten achter de ijsbreker was een evenement waar de stad voor uitliep, getuige onderstaande prent. De bewering dat de ijsbreker voor de gelijknamige uitspanning naast Lockhorst afgemeerd lag, is onjuist. Hij lag onder een der vele bogen van de Hogebrug in stalling.

Afbeelding: doorsneden en aanzicht ijsbreker 1697

Het water moest steeds verder gehaald worden; de nijverheid buiten Amsterdam zat ook niet stil. De brouwers haalden hun water aanvankelijk nog uit de Haarlemmermeer maar weken allengs uit naar de Gein en nog later naar de Vecht. Ook op de Vecht moest steeds verder gevaren worden voor het water drinkbaar was. Dat had o.a. te maken met de vele wasserijen die voor de stedelingen de was deden en de meest smerige zaken in de Vecht loosden. Uiteindelijk moest Amsterdam voor zijn water te biecht bij die van Utrecht. Als de waterstand in de Vecht te laag was voor voldoende goed drinkwater moest er gebedeld worden of de inlaatsluis bij Vreeswijk vaker open mocht. Dat kon niet zomaar; de waterstand van de Lek moest ook bewaard worden en was ook verantwoordelijk voor de waterstand in de IJssel die verder stroomopwaarts van de Rijn aftakte. Het hele stelsel moest met de meeste zorg in evenwicht gehouden worden en daarbij speelde de drinkwatervoorziening van Amsterdam slechts een bijrol.

Er was weer zo’n dramatisch keerpunt nodig om een eind te maken aan dat gezeul met drinkwater. Dat knapten een aantal cholera-epidemieën voor ons op. Die van 1832 was nog mild met 1200 doden maar die van 1848-’49 vergde al 2273 doden. Medici over heel Europa zochten naar de bron van de ziekte en tussen de meest bizarre suggesties school ook het vermoeden dat vervuild drinkwater de oorzaak kon zijn. Dat werd in 1850 door Britse artsen geopperd en in 1854 onomstotelijk bewezen door arts John Snow. Al in 1851 leidde het simpele vermoeden tot het voorstel van genie-ingenieur Vaillant om een waterleiding aan te leggen van het duingebied langs de Haarlemmerweg naar Amsterdam. Hij kreeg daartoe ook een concessie van de stad maar kreeg de financiering niet rond. Ten langen leste nam hij zijn toevlucht tot Engels kapitaal en daarmee werd in 1853 het eerste tappunt van duinwater geopend aan het eind van de Haarlemmerweg, voor de Willemspoort. Vers duinwater was een groot succes. Bijna vanaf het begin van de leveringen in december 1853 werden 100.000 liter per dag verkocht. Binnen de tien jaren waren de waterschuiten verleden tijd. De cholera-epidemie van 1859 maakte nog een aanzienlijk aantal slachtoffers maar de statistici stelden vast dat de vroeger zwaarst getroffen Jordaan nu relatief gespaard bleef omdat de bewoners zo dicht bij het tappunt voor de Willemspoort woonden. Het effect van het uitbreidende waterleidingstelsel bleek uit de cijfers van de laatste zware epidemie van 1866-’67 met ‘slechts’ 1100 slachtoffers. Achteraf trok iedereen een zuur gezicht toen bleek dat de enorme winsten op de verkoop van duinwater naar Engeland vloeiden. In 1888 werd een tweede waterleidingbuis aangelegd die Vechtwater naar de stad bracht. In 1898 verlengde de stad de concessies niet langer en trad het Waterleidingbedrijf in werking.

Afbeelding: ontwerp van nooit uitgevoerd tappunt annex monument op de Dam; bron: Stadsarchief A'dam

Lees over de praktijk van de vroegste drinkwaterlevering: "een cent per emmer"

Sarphati en Amsterdam: Meel- en Broodfabriek (M.B.F.)

Tijdens een van de avonden van de VvV, februari 1855, gaf Sarphati een lezing over het dure en kwalitatief slechte brood dat in Amsterdam verkocht werd. De honderden bakkers in de stad werkten nog volgens hetzelfde gildesysteem als eeuwen daarvoor. De prijs werd kunstmatig hoog gehouden en er werd op grote schaal geknoeid met de samenstelling van het meel. Sarphati gaf ook aan hoe dit verbeterd kon worden: door broodfabrieken die op stoom werkten. Daarnaast moest de hatelijke accijns op brood en meel afgeschaft worden. Dat kon hij makkelijk stellen want dat was in Den Haag al in de pen. De afschaffing zou de macht van de kartels breken. Terstond stelde de VvV een commissie ‘Broodfabrieken’ in onder leiding van Salomon Bleekrode, omdat deze zich al 10 jaar met graan en meel bezig hield. Bleekrode was hoogleraar in Delft. Toegegeven, dit was een initiatief van Sarphati maar de uitvoering was in handen van deze Bleekrode die de voorbereiding zeer degelijk aanpakte. Hij maakte studiereizen naar diverse landen waar nieuwe vindingen op dit gebied in omloop waren en werkte een compleet plan uit hoe een broodfabriek ingericht kon worden. Al snel voegde hij aan zijn plannen toe, hoe het meel zelf te vervaardigen in eigen maalderij. Zo kon de fabriek het eindproduct beter bewaken en garanderen. De benodigde machines haalde hij uit alle hoeken van Europa.

Sarphati maakte zich sterk voor de financiering van het project. Hij voorzag weer een moeizame zoektocht naar kapitaal en in een andere vergadering opperde hij voor de eerste keer het idee dat een eigen hypotheekbank toch prettig zou zijn. Daar komt hij later op terug, net als wij. Hij voorzag dat een startkapitaal van zeker ƒ100.000 nodig was en Sarphati zocht deze keer de oplossing in eenvoudiger mensen die kleine aandelen van ƒ100 konden kopen, nee, zelfs bijeen konden sparen door maandelijks ƒ10 te storten. Het totale kapitaal was toch niet in één keer nodig. Het geheel vertoonde trekjes van een collecte. Directeur werd F.F. Bruyning en die kon eind oktober van dat jaar al melden dat de lening voltekend was.
Het opzetten van een broodfabriek was voor Amsterdam een nieuw avontuur. Bleekrode had in andere landen wel fabrieken zien functioneren maar nu nog in eigen stad waarmaken. Het fabrieksgebouw werd ontworpen door architect Leliman die op het architectenbureau van Isaac Warnsinck de klappen van de zweep had geleerd. Deze Warnsinck was ook de nieuwe wethouder van Publieke Werken waar Sarphati goed mee overweg kon. Aannemer voor de broodfabriek werden de broers J. en H. Rietsnijder waar Sarphati al eerder mee samenwerkte. Netwerken was ook toen het toverwoord.

De praktijk van de MBF was voor ons eerder reden om aandacht aan te besteden. Deze keer een kortere aflevering die u kunt voortzetten door het lezen van aflevering 36 in het jaarboek 2015. Klik hier om te lezen.

Volgende week: Voorbereidingen Paleis voor Volksvlijt

Amsterdamse hofjes: het Deutzenhofje

Deutzenhofje
door Adrie de Koning en Jos Mol

Inleiding
Dit keer gaan we naar een nog altijd functionerend hofje. Het is een chique hofje en wordt vaak een van de mooiste Amsterdamse hofjes genoemd.
Ligging
Het Deutzenhofje bevindt zich aan de Prinsengracht 857-897, dat ligt tussen de Nieuwe Spiegelstraat en de Vijzelstraat.
Ouderdom
De grond voor het hofje werd in 1692 door de stichtster, Agneta Deutz, kort voor haar dood, gekocht. De bestemming als hofje was geregeld in haar testament. De bouw onder leiding van bouwmeester Pieter de Zeeuw is in 1694 begonnen en een jaar later kon het in gebruik worden genomen.

Stichtster
Agneta Deutz (1633-1692) was de jongste dochter van de schatrijke koopman en bankier Hans Deutz en zijn vrouw Elisabeth Coymans. 
Agneta was eerst getrouwd geweest met Gerard Meerman (Raad van Delft) en later met de burgemeester van Delft, Zacharias van Beresteyn van Hoffdijck. Ze kreeg in totaal vijf kinderen, waarvan er vier jong stierven. Met de enig overgebleven zoon uit haar eerste huwelijk had ze ook nog eens een slechte verstandhouding, omdat hij er in haar ogen geen fraaie levensstijl op nahield. Om hem niet méér te laten erven dan waar hij recht op had, besloot zij een deel van haar bezit te steken in een goed doel, de bouw van een hofje. Het hofje kwam onder beheer van regenten.

Bijzondere kenmerken
Het is een van de fraaiste hofjes van Amsterdam. Rond een binnenplaats met een grote stenen pomp stonden 19 huisjes. De huisjes hebben een kelder en een zolder. Er is een zuilengalerij met figuren van wit marmer met een fraaie klok erboven. De binnenplaats bevat een viertal perken.
In de regentenkamer, waarvan de inrichting nog door Agneta Deutz was bepaald, hangen portretten van de stichtster en van de regenten. Er bevinden zich ook nog voorwerpen uit de nalatenschap van Agneta, zoals zilver- en glaswerk en mooie meubelen.

 

Boven de toegangspoort staat de tekst:
   Agneta Deutz laat hier haar liefde en Godsdienst blijken
   Den Armen tot een Troost, tot voorbeeld van de rijken
   Anno 1695
Ook zijn er boven de ingang twee putti (een putto is een gebeeldhouwd mollig kindfiguur) met het wapen van Agneta Deutz.
Aanvankelijk waren er 19 woningen, maar na de uitbreiding met vier panden in de erachter gelegen Kerkstraat kwamen er in 1965 12 flatjes bij en bood het hofje plaats aan 31 bewoonsters. Een gedenksteen in de achtergevel herinnert nog aan deze uitbreiding.

Doelstelling
Het hofje was bestemd voor 'arme, doch fatsoenlijke vrouwen van den Gereformeerde godsdienst'. Het waren voornamelijk oude dienstboden en arme familieleden. De vrouwen kregen vroeger vrij wonen, zakgeld, turf, rijst, boter, kaas en kaarsen. Er wonen nog steeds oudere dames, maar nu van alle gezindten en er woont een directeur/beheerder. De huidige bewoonsters moeten in hun eigen onderhoud voorzien.

Toegankelijkheid
Het hofje is niet toegankelijk. De beheerder ziet er nauwlettend op toe dat de rust bewaard wordt.

Afbeeldingen: Stadsarchief Amsterdam; kleurenfoto entree door de schrijvers zelf

En dan dit nog ....
Mocht u eens het werelderfgoed de Beemster bezoeken, dan kunt u daar aan de Nekkerweg 18 in Middenbeemster een fraai huis tegenkomen dat eveneens het Deutzenhofje heet.
In de 17e eeuw lieten rijke Amsterdamse kooplieden in de buurt van Amsterdam buitenhuizen bouwen. Maar sommigen belegden ook een deel van hun vermogen in grond. Agneta Deutz erfde van haar ouders onder meer de kavel grond waar nu het Deutzenhofje in de Beemster staat. Er werd een boerderij op gebouwd waar op 2 december 1858 de landbouwvernieuwer Wouter Sluis ging wonen. In 1880 bewoog hij de regenten ertoe een geheel nieuwe boerderij te bouwen en deze helemaal in te richten voor de modernste vorm van kaasbereiding. Het werd geen financieel succes en Sluis moest de pacht in 1885 noodgedwongen beëindigen. Maar de naam Deutzenhofje heeft alle ups en downs doorstaan! En de relatie met het Amsterdamse hofje is duidelijk aanwezig. In het huis bevindt zich namelijk nog een gedenksteen met de volgende tekst:
GEDENKSTEEN
Ter herinnering aan den herbouw
der hofstede HET DEUTZENHOFJE 
en ter eere van
Vrouwe AGNETA DEUTZ, stichteres van
het Deutzenhofje te Amsterdam
geplaatst door 
Vrouwe PAULINA AGNETA DEUTZ van ASSENDELFT 
Douair Jhr. Mr. D.J.C. Van LENNEP
laatste uit het geslacht der bovengenoemde stichteres
BEEMSTER 16 September 1881

Column: Handkar

n de bouw heb ik gezeten, mijn leven lang. Eigenlijk wilde ik onderwijzer worden, maar in ons gezin ging je zo snel mogelijk werken om mee te verdienen. Ambachtsschool zat er net nog in. Maar daar was de keuze klein, alles zat vol, behalve timmerman, daar was nog plaats. Timmerman dus en dat is ’t gebleven.
Ik kwam bij een klein aannemertje terecht die burgerwerk deed. Wat burgerwerk is? Nou, allemaal klusjes voor particulieren die wat gedaan wilden hebben dat ze zelf niet konden. Of wilden omdat het te smerig was. Een klasgenoot van me lokte me naar de nieuwbouw, dat zou ’t helemaal zijn. Schoon werk, niet dat darren in andermans vuiligheid. Maar ja, nieuwbouw. Dat was van toeter die vertelde dat je mocht schaften maar ook dat je weer moest beginnen. Nog een toeter dat je een koppie thee kon halen: een kwartier, weer een toeter. Niks voor mij!
Na jaren ben ik voor me zelf begonnen. Ook burgerwerk en dat doen mijn zoons nu nog steeds. Die hebben de zaak van me overgenomen. Altijd goed werk gehad, vooral vast werk van grote zaken met vestigingen door de hele stad. Een naam opgebouwd als betrouwbaar en vindingrijk.

Deze moet ik je vertellen. We kregen opdracht een schoorsteen nieuw op te metselen. In ouwe huizen zaten die in de kamer en door scheuren was deze gaan lekken. Bouw en Woningtoezicht had een stookverbod uitgevaardigd maar ’t was hartje winter. “He, zeun, dat is vanavond toch wel klaar hè?” “Tuurlijk meneer”, maar ik wist dat het metselwerk eerst moest drogen voor er gestookt mocht worden. Man en vrouw verscholen zich overdag in de voorkamer en toen de schoorsteen weer stond zijn we weggegaan om de volgende dag af te werken. Om te zorgen dat ze niet de kachel zouden aansteken lieten we een paar stenen weg. Niemand deed 's morgens open op ‘t gebel. Tot de buren ons binnenlieten en vertelden wat er de vorige avond gebeurd was. Het stel ouwetjes zat nog steeds in de kou, had z’n heil in de kroeg gezocht en waren daar tot sluitingstijd gebleven. Tegen die tijd waren ze zo laveloos dat ze niet meer op eigen kracht naar huis konden. Op een handkar hebben ze ze naar huis gereden en in de alkoof op bed gelegd. De hele dag dat we nog bezig waren hebben ze liggen ronken. Geen last meer van de kou.

Deze week honderd jaar geleden

Zaterdag 31 augustus 1918 - Artis viert weer feest. Het nijlpaarden-echtpaar Cyrus en Betsy hebben weer een jong ter wereld gebracht, het negende al. Het fokprogramma van Artis is zeer succesvol. Ter gelegenheid van de zwangerschap was de vorige boreling tijdelijk bij de olifanten ondergebracht tot er een geschikte dierentuin in Europa gevonden was die het tweejarige mannetje wilde overnemen.
Ook in de rest van Artis werd flink geworpen: twee leeuwenwelpen, hyena's, wolven en tijgertjes die half september verwacht werden.
Aan de vijvers staat een ooievaar die behoort uit te vliegen om een partner te zoeken, vliegt dagelijks rondjes boven Artis om dan weer terug te keren naar zijn veilige plek.

Zondag 1 september 1918 - In De Bisschop (Dam-hoek Damrak) houdt de Socialistische Partij (SP) een congres. De naam valt ons natuurlijk direct op maar de SP van 1918 heeft niets te maken met de huidige SP. De beginselen waren zeker veel extremer dan van de SP nu. Invoering van de republiek was zo ongeveer het eerste actiepunt, naast de verzelfstandiging van Nederlands-Indië en afschaffing van leger en vloot. Verder de gebruikelijke punten van emancipatie van de vrouw, 8-urige werkdag, verbetering sociale zekerheid, verbod op kinderarbeid en kosteloos onderwijs. Opvallend actiepunt: krachtige bestrijding drankgebruik. De partij zocht uitdrukkelijk toenadering tot alle andere groeperingen en partijen die een gelijksoortig programma aanhingen.
Het voorlopig comité werd in 1918 opgericht en zou op dit eerste congres officieel een politieke partij worden. Er waren al 15 afdelingen in het land die allemaal vertegenwoordigd waren. De partij werd geleid door Harm Kolthek, journalist en ex-secretaris van de NAS. De partij heeft ook een orgaan dat periodiek verschijnt: Recht voor Allen. In de verkiezingen voor de Gemeenteraden behaalde de partij in Amsterdam één zetel die door Kolthek ingenomen werd. In 1922 raakte de SP zijn zetel al weer kwijt aan de Rapaillepartij van Had-je-me-maar die ingenomen zou worden door Hubertus Zuurbier.
De SP bloedde dood en werd in 1928 opgeheven.

Oude afleveringen

Hieronder weer een keuzemenu naar oude afleveringen van het jaar 2018. De keuze 2014 t/m 2017 leidt naar de laatste aflevering van het betreffende jaar, met onderaan een eigen menu voor dat jaar.

2014 2015 2016 2017 wk01 wk02 wk03 wk04 wk05 wk06 wk07 wk08
wk09 wk10 wk12 wk13 wk14 wk15 wk16 wk17 wk18 wk19 wk20 wk21
wk22 wk23 wk24 wk25 wk26 wk27 wk28 wk29 wk30 wk31 wk32 wk33
wk34 wk35 wk36 wk37 wk38 wk39 wk40 wk41 wk42 wk43 wk44 wk45
 
Aanmelden voor deze digitale uitgave    -    Afmelden voor deze digitale uitgave