Franz Anton Nöggerath Sr. (1859-1908)
Nöggerath werd op 10 oktober 1859 geboren in Arnsberg (Duitsland, Westfalen) en overleed op 21 december 1908 in Amsterdam.
In 1880 verliet hij via Keulen zijn geboorteland en kwam via Brussel in september 1891 in Amsterdam terecht, waar hij in de
Warmoesstraat een koffiehuis opende. Het jaar erop al verhuisde hij naar de Amstelstraat, waar hij het Variété Flora opende in de
voormalige paardenstallen van Rijnders. Binnen enkele jaren werd deze zaal een begrip bij uitgaand Amsterdam. In 1896 zag hij voor
het eerst een filmvoorstelling van de Franse gebroeders Lumière en zag hij meteen de mogelijkheden die in te passen in zijn variété.
In november 1896 werden in Flora voor het eerst films vertoont, steeds ter afsluiting van de avond. Flora was het eerste theater
in Amsterdam waar dit gebeurde. Nöggerath noemde dit vanaf 1897 zijn Royal Bioscope. Op 29 augustus 1902 brandde het Flora geheel af, maar ging een jaar later in sterk vergrote vorm weer open. Ook dat theater brandde af in 1929, maar toen had de
familie Nöggerath er al geen bemoeienis meer mee. In de Floraperiode startte Nöggerath ook nog eens met de productie van films in zijn eigen 'filmfabriek', waar hij ook internationale distributeurs voor vond. Bij gebrek aan licht werd de set op het dakterras van Flora opgebouwd, waar o.a. in 1909 de klassieker 'De Greep' werd opgenomen. Onder zijn leiding groeide 'Filmfabriek F.A.Nöggerath' uit tot een der belangrijkste filmproductiemaatschappijen van de vroege film in Nederland. Zijn broer Karl Wilhelm en zoon Theodor hadden er een dagtaak aan. Zijn oudste zoon Franz Anton Jr. werd door zijn vader naar een zakenrelatie in Engeland, The Warwick Trading Company, gestuurd om daar het filmvak te leren.
Nöggerath Sr. nam ook het initiatief tot de bouw van het eerste vaste bioscooptheater in Nederland, het Bioscope Theater in de
Reguliersbreestraat 34. Hij maakte de opening van het theater nog net mee voor hij in 1908 overleed.
Franz Anton Nöggerath Jr. (1880-1947)
Ook Franz Jr. werd in 1880 in Neheim, Duitsland geboren, net als zijn vader. Na zijn leerperiode in Engeland keerde Franz Jr. in
1908 terug naar Nederland om zijn zojuist overleden vader op te volgen. Het jaar erop ging hij ook deelnemen in de filmfabriek. Hij
liet in 1911 een speciaal gebouwde filmstudio achter de gehuurde buitenplaats Vredenlust aan de Haarlemmerweg in Sloterdijk bouwen, waar vijftien speelfilms werden opgenomen. De tuin en de achterliggende weilanden figureerden regelmatig in de films.
In 1913 werd de filmproductie van de Nöggeraths stopgezet en werd de focus verlegd naar distributie en de vertoningen in het theater aan de Reguliersbreestraat.
Begin jaren '20 verliet Franz Jr. het filmbedrijf en stortte zich op het reiswezen. In 1925 werd de exploitatie van de Nöggerath
overgenomen door Gerardus H. Van Royen, die met zijn beide zoons in de 'Winkel van Sinckel' op de Nieuwendijk al een
bioscooptheater dreef. Nöggerath verloor tijdens en ook door de Eerste Wereldoorlog de Pruisische nationaliteit. In 1917 vroeg Franz Jr. de Nederlandse nationaliteit aan, wat hem bij wet tot naturalisatie vergund werd.
Links:
Filmfabriek F. A. Nöggerath: Bezoek Paul Krüger aan Amsterdam:
http://www.filminnederland.nl/en/film/president-kruger-te-amsterdam
Filmdistributie:
http://www.filminnederland.nl/filmgeschiedenis/opkomst-van-distributie
Jean Conrad Ferdinand Théodore Desmet (1875-1956)
Jean Desmet werd op 26 augustus 1875 geboren in het Belgische Ixelles en overleed op 21 november 1956 in Amsterdam. Hij was de zoon van Marechal Desmet, handelaar in tweedehands goederen, en Petronella Hertogs. Jean huwde op 30 april 1896 met Catharina Dahrs, uit welk huwelijk twee zoons en een dochter werden geboren. Een der zoons overleed heel jong. Na het overlijden
van Catharina in 1907 huwde Jean opnieuw, nu met Hendrica Elselina Klabou op 8 maart 1912. Uit dat huwelijk werd één dochter Jeanne geboren. Jeans jeugdjaren waren getekend door de armoedige omstandigheden waarin het gezin Desmet verkeerde. In 1893 overleed zijn vader en het jaar erop zijn moeder. Het jaar daarop trad Jean, net twintig jaar oud, in het huwelijk. Hij verdiende
de kost met de exploitatie van enkele dansorgels, waardoor hij ook in aanraking kwam met kermissen en jaarmarkten.
Van wat hij verdiende met de orgels schafte hij een 'Rad van Avontuur' aan, waarmee hij de kermissen van België en Nederland afreisde.
Tot de Loterijwet van 1905 roet in het eten gooide bleek dit een lucratieve onderneming. Op zoek naar een andere bezigheid schafte Jean een toboggan aan, een soort glij- of rodelbaan. Dat was best een spectaculaire attractie en er ging ook wel eens iets mis. Reden voor de overheid om in 1907 een toboganverbod uit te vaardigen en opnieuw was Jean brodeloos. De volgende stap werd een reisbioscoop, die hij al veel eerder op de kermissen had leren kennen maar hem tot nu toe niet hadden kunnen overhalen.
Op nieuw had de onderneming van Desmet redelijk succes en trok hij met zijn 'The Imperial Bio' door het land. Het filmbedrijf moet hem toen hebben gegrepen. Het betekende voor hem wel het afscheid van het rondreizen langs kermissen en jaarmarkten. Hij opende eind 1909 zijn eerste vaste bioscoop, de Cinema Parisien in Rotterdam en in maart 1910 eenzelfde theater op de Nieuwendijk 69 in Amsterdam. Daar kwamen later nog eens drie theaters in het land bij.
Desmet was aanvankelijk alleen in het zakelijke aspect van de cinematografie geïnteresseerd. Hij ontdekte de mogelijkheden zelf films in het buitenland aan te kopen en te verhuren aan andere bioscoopexploitanten: het eerste filmverhuur- en verkoopkantoor was geboren en deed uitstekende zaken. Door een paar omstandigheden nam het succes na 1914 af. De productie endistributie van films professionaliseerde en de Eerste Wereldoorlog verstoorde het internationale handelsverkeer. De filmproducenten stopten met het verkopen van kopieën van hun films en verleenden slechts het vertoningsrecht van films, die zij zelf distribueerden. In 1918 werd de Bond van Exploitanten van Nederlandsche Bioscooptheaters opgericht, die in 1921 opgevolgd werd door de Nederlandsche
Bioscoopbond. Het filmbedrijf raakte volledig georganiseerd en gereglementeerd. De vrijheid van handelen (en geld verdienen) raakte ook voor Desmet beperkt en na 1920 schakelde hij over op de exploitatie en beheer van bisocooptheaters en ander vastgoed. In de bioscoopwereld raakte de naam Desmet op deachtergrond maar wat bij zijn overlijden als een verrassing tevoorschijn kwam was een geweldig archief van publicitair materiaal op het gebied van de vroege film. Dat archief werd overgedragen aan het Filmmuseum en berust nu onder EYE Filminstituut, die in april 2012 een nieuw museumgebouw op Overhoeks in Amsterdam-Noord betrekt.
Links en downloads:
- Ivo Blom schreef zijn proefschrift Pionierswerk. Jean Desmet en de vroege Nederlandse filmhandel en bioscoopexploitatie (1907-
1916) dat integraal te lezen is op internet en/of te downloaden is:
http://dare.uva.nl/record/86564
- De inhoud van het Desmet-archief wordt beschreven in:
http://filmdingen.files.wordpress.com/2011/10/144-jean-desmet.pdf
- Een aantal zaken uit het Desmet-archief is te bekijken via:
http://filmgerelateerdecollecties.blogspot.com/search/label/Jean Desmet Dat is een erg rommelige pagina, maar met enig doorzoeken zijn
alle 16 'hoofdstukken' in beeld te krijgen, waarin vele afbeeldingen van stukken uit het archief apart in hoge resolutie te bekijken en te lezen zijn.
- Een deel van een boek van Wim Willems, Cultuur en migratie in Nederland. De kunst van het overleven (2004)
http://www.dbnl.org/tekst/will034cult01_01/will034cult01_01_0002.php
Abraham Tuschinski (1886-1942)
Tuschinski werd op 14 mei 1886 geboren in het Poolse Brzezin als Abram Icek Tuszynski. Hij was de zoon van koopman en kleermaker Wolf Tuszynski en diens vrouw Faige. Ook Abraham zou kleermaker worden, maar hij koesterde net als zovele
joodse landgenoten de wens naar de Verenigde Staten te emigreren. Hij begon maar eens met te verhuizen naar het dichtbij gelegen Lodz, waar hij zijn toekomstige vrouw Mariem (Manja) Estera Ehrlich leerde kennen. Op 22 februari 1904 trouwden zij, Abram 17 jaar oud en Manja 18. Direct daarna probeerde Abram de Amerikaanse droom te verwezenlijken en vertrok hij – eerste zonder zijn vrouw – naar Rotterdam om de emigratie voor te bereiden. Om de kosten te dekken zocht hij in Rotterdam werk als kleermaker en kluste 's avonds voor eigen rekening als vestenmaker bij. Met de verdiensten kon hij Manja over laten komen. Op 4 mei 1906 werd in Rotterdam hun eerste zoon geboren, Wolf, genoemd naar zijn vader en grootvader. Na Wolf werd in 1908 nog de tweeling Nathan en Meijer geboren. Die bleken echter erg zwak te zijn en overleden al jong. Tuschinski demonstreerde al vroeg zijn ondernemingszin. Hij dreef binnen de kortste keren met Manja een logement voor Joodse landverhuizers in de Nadorststraat 27-29 te Rotterdam. Door al deze activiteiten raakten ze gebonden aan Nederland en ze schoven de emigratie naar Amerika steeds weer voor zich uit. In de periode vanaf 1909 zag Tuschinski in Rotterdam de eerste bioscopen ontstaan en raakte hij gefascineerd door de film.
In 1911 opende hij zelf een theater in een voormalige zeemanskapel aan de Coolvest. Hij probeerde zich toen al van de concurrentie te onderscheiden door zijn theater chique aan te kleden en noemde het naar de muze van het blijspel Thalia. Deze bioscoop moest hij in 1912 noodgedwongen sluiten omdat het gebouw moest wijken voor nieuwbouw. Hij begon meteen opnieuw aan de Hoogstraat, welk theater hij eveneens Thalia noemde. Daar gingen de zaken beter en in 1918 ontstond het plan ook in Amsterdam een bioscoop te beginnen. Hij stuurdeiemand naar Amsterdam om zoveel mogelijk krotten in de Duvelshoek op te kopen, tot hij een bruikbaar en aaneensluitend grondstuk tussen Reguliersbreestraat en Reguliersdwarsstraat bezat. Die aankoop ging allerminst eenvoudig; de bewoners van die buurt hingen erg aan hun omgeving en waren allerminst bereid te verdwijnen, hoe goed de geldelijke compensatie ook was. Niettemin opende Tuschinski in 1921 zijn luxe paleisachtige theater aan de Reguliersbreestraat. Daar zat hij, de Poolse kleermaker, nauwelijks geletterd, aan het hoofd van de meest spraakmakende en binnen korte tijd succesvolste bioscoop van Nederland. Hij had het niet alleen voor elkaar gekregen; twee partners stonden hem als mededirecteur bij: Hermann Gerschtanowitz en Hermann Ehrlich. Met de echtgenote van de laatste begon Tuschinski een verhouding, die zijn huwelijk met Manja op scherp zette. De mededirecteuren bleven voor de buitenwereld in de schaduw; Tuschinski incasseerde alle lof voor zijn prachtige theater helemaal voor zichzelf. Na Amsterdam werd ook in Den Haag een bioscoop geopend en allemaal bleken ze een succes.
De beurskrach van 1929 en de daarop volgende recessie probeerde Tuschinski het hoofd te bieden door een aaneenschakeling van stunts om de zalen vol te krijgen. Dat was niet zelden een gereduceerd tarief, zonder aan de kwaliteit van het gebodene te tornen.
De tussenacts werden door de beste variétéartiesten ingevuld. Met deze formule werkte hij zich aardig door de crisisjaren heen.
Zijn pech begon in 1939, toen zijn zoon Wolf (toen Will genoemd) stierf aan keelkanker. Kort daarop brak de Tweede Wereldoorlog
uit maar net als vele Nederlanders vertrouwde Tuschinski erop dat Nederland ook dit keer neutraal zou blijven. Alle waarschuwingen sloeg Tuschinski in de wind en zelfs de inval op 10 mei 1940 kon hem niet bewegen te vertrekken. Enerzijds liet hij zijn kostbare
bezit, drie kolossale theaters, niet zo makkelijk in de steek, anderzijds was hij van mening dat een zo gezien en belangrijk personageals hij intussen geworden was, geen gevaar zou lopen. Hoezeer hij het mis had bleek snel daarna. Op 4 september
1940 vorderden de Duitsers het Tuschinski Theater en sloten het. Zij stelden het onder een nieuw, niet-joods management en heropenden het op 15 november van datzelfde jaar als Tivoli opnieuw. Volgens de Mokumers stond Tivoli voor: Tuschinksi
Is Verkocht, Of Liever Ingepikt. Tuschinski, Ehrlich en Gerschtanowitz werden in de loop van 1942 kort na elkaar opgepakt en via Westerbork naar concentratiekampen gedeporteerd. Op 17 september 1942 werd Abraham Tuschinski in Auschwitz vermoord; hij was toen 56 jaar oud. Ook zijn mededirecteuren zouden de oorlog niet overleven.
Vanuit deze link kunt u alle hoofdstukken lezen van het boek: Tuschinski. Droom, legende en werkelijkheid. De bouw van Tuschinski's filmpaleis Abraham Tuschinski wist wat hij wilde met het nieuwe bioscooptheater in Amsterdam. Alleen de mooiste en beste materialen waren voor het Tuschinski Theater goed genoeg. Zijn veeleisende karakter en ambitieuze plannen stuitten op het nodige ongeloof, maar hij verbaasde vriend en vijand door een heel bijzonder gebouw neer te zetten. Hij dreef de ingehuurde binnenhuisarchitecten en decorateurs tot dicht bij de waanzin met zijn exorbitante eisen en bemoeizucht. Zij mochten het werk uitvoeren, Tuschinski vertelde hen wel hoe ze het moesten doen. De totale bouwkosten voor het Amsterdamse project bedroegen (in 1921) ongeveer ƒ 3 miljoen.Het openingsprogramma van 28 oktober 1921 Een deel van de toespraak die Tuschinski hield voor 1600 genodigden bij de opening van zijn theater: '....Ieder mensch heeft na een dag van hard werken recht op ontspanning en waar de bioscoop den blik der menschen verruimt en den goeden smaak ontwikkelt, zal het steeds mijn streven zijn den bezoekers het allerbeste wat de cinémawereldmarkt kan aanbieden voor te zetten. Verdere beloften worden op deze plaats niet gegeven. De
tijd zal leeren of ik in mijne voornemens zal slagen. Het is mij een groot voorrecht, dat U dezen avond door Uwe tegenwoordigheid opluistert en het zal mij een genoegen zijn, U in mijn nieuwe huis rond te leiden.' Het avondvullende programma was een
enorm succes. In aanwezigheid van hoogwaardigheidsbekleders uit de financiële wereld, het zakenleven en het amusementsbedrijf,
werd voor het eerst een kleurenfilm vertoond: 'De Vuurmeren van Hawaia in den stillen Oceaan.' Ook nieuw was de
combinatie van fotografie en tekening, die in de 'Stillevens van bloeiend-rijpe vruchten' werd vertoond.
Voor de pauze werd Abraham Tuschinski gehuldigd. Later herinnert journalist Piet Bakker zich het moment: 'Bij de huldiging
verscheen er een kleine man op het tooneel. De zaal klapte, klapte en de kleine meneer boog en boog. Hij bleef iets te lang buigen, ook toen het applaus al bedaarde. En onmiddellijk flitste het mopje: Hij durft niet weg, want links en rechts staat een deurwaarder
in de coulissen.' De hoofdfilm Het Oude Nest wordt enthousiast ontvangen, al was de projectie vaak nog wat onscherp omdat de operateur de nieuwe apparatuur nog niet helemaal onder de knie had. Het orkest, onder leiding van Max Tak, stal direct de harten van het publiek. Zo'n bioscooporkest was nog nooit eerder te horen geweest. De grootste verrassing van de avond was het Würlitzer-orgel. 'Alleen de vox humana, die sopranen zoowel als bassen, en zelfs heele koren laat zingen, jubelend of fluisterend, al naar de muziek het vereischt, is op zichzelf reeds een wonder van techniek!' jubelde het Algemeen Handelsblad. Het werd kwart voor twaalf toen de bezoekers uit de sprookjeswereld van Tuschinski naar buiten stapten, vrolijk en voldaan. Voor Abraham Tuschinski begon nu het echte werk pas, vanaf de volgende dag was het gebouw van het volk: de echte bezoekers en de echte critici.
Lees ook: http://www.jessegoossens.nl/boeken/droom.html
Piet Meerburg (1919-2010)
Als je naar gegevens over Piet Meerburg zoekt kom je voor het grootste deel zijn heldendaden als leider van de verzetsgroep 'het Utrechts Kindercomité' tegen. Maar op het hoogtepunt van zijn loopbaan bezat Meerburg ruim vijftig bioscoopzalen en theaters in
Nederland en vijf in België. Piet Meerburg werd op 1 september 1919 geboren in De Bilt en overleed op 11 april 2010 in Amsterdam. Hij is enige malen Reeds getrouwd en heeft drie kinderen. Als rechtenstudent in Amsterdam trad Meerburg tijdens de bezetting toe tot een studentenverzetsgroep, waarvan hij in de loop van de oorlog de leider werd. Rond Walter Süskind vormde zich een groep mensen die kinderen uit de crèche tegenover de Hollandse Schouwburg smokkelde en in Limburg, Friesland en andere uithoeken van het land liet onderduiken. Dat waren Henriëtte Pimentel, Victor Halberstadt, Johan Verhulst en Piet Meerburg. Voor zijn rol hierin ontving Meerburg uit Israël de Yad Vashem onderscheiding.gedurende de bezetting vatte Meerburg het plan op om na de oorlog een bioscoop te beginnen, waardoor studenten zelf hun studie zouden kunnen financieren. In november 1945 voegde hij de daad bij het woord en startte de bioscoop Kriterion in het oude gebouw van de Handwerkers Vriendenkring, Roeterstraat 34.
Gelijktijdig maakte hij een begin met het verzamelen en bewaren van de bescheiden filmcollectie, met als basis die van de Nederlandsche Filmliga. Meerburg bouwde de collectie uit van een stapel oude films tot de aanzet voor een nationaal erfgoed. Dit Historisch Filmarchief werd in een kast in Kriterion bewaard tot het zo omvangrijk werd dat er in de bioscoop geen plaats meer was.
De collectie verhuisde naar het Stedelijk Museum en in 1952 ontstond daaruit het Filmmuseum met een eigen directie en eigen gebouw. Meerburg legde zich nu toe op het exploiteren van theaters. In 1952 nam Meerburg samen met Paul Keijzer het kwijnende De la Mar theater van Fien de la Mar over. In 1960 brachten zij, samen met Willy Hofman, directeur van Luxor-Rotterdam, de eerste naoorlogse musical op de planken van datzelfde De la Mar-theater. Meerburg maakte een deal met Wim Sonneveld, dat als de musical flopte Sonneveld de gereserveerde tijd zou vullen met een one-man-show. Het werd echter een grandioos succes dat twee seizoenen lang, in totaal 702 keer, werd gespeeld. Daarna brachten zij nog drie musicals op de planken: Oliver! (flop), Sweet Charity (redelijk) en Heerlijk duurt het langst (succes).Nadat Kijzer de samenwerking verbrak heeft Meerburg nog zo'n 30 jaar de zaken verder behartigd. In 1984 deed hij zijn concern van de hand, dat uiteindelijk in handen van Pathé kwam. De Uitkijk bleef daarbuiten; dat avantgarde-filmtheater exploiteerde Meerburg met zijn zoon Krijn zelf. "Het kan eigenlijk niet meer, een bioscoop met maar één zaaltje, maar zo'n theater doe je niet zomaar weg". Tot hoge leeftijd assisteerde Piet zijn zoon Krijn bij het reilen en zeilen van 'De Uitkijk'.
Cor Koppies (1936-1998)
In 1954 kwam de ras-Amsterdammer Koppies bij de nieuw geopende buurtbioscoop Cinétol van de Maatschappij voor Cinégrafie in dienst als leerling-operateur. Hij klom binnen korte tijd op tot eerste operateur, na het behalen van diploma's bij de Bioscoopbond. In 1956 moest Koppies in dienst en na 21 maanden dienst (operateur bij Welzijnszorg) was er bij Cinétol geen plaats meer voor hem. Hij werd voorlopig ondergebracht bij De Uitkijk, tot het Leidsepleintheater in 1958 als bioscoop open zou gaan. Binnen een half jaar was hij bij dat theater tot chef-operateur en bedrijfsleider opgeklommen; 22 jaar oud. In 1961 wilde de exploitant van Cinétol van het theater af en met geleend geld nam Koppies de exploitatie van het filmhuis (592 stoelen) over en veranderde het in een broedplaats voor filmvernieuwing. Zijn eerste succes was een Ingmar Bergmanmaand. Dat deed hij vanaf dat moment elk jaar. Daar kwamen de 'nouvelle vague', de italiaanse films en die van het Engelse 'Free
Cinema' bij en voor hij het besefte was Cinétol het specialistische filmtheater voor de betere en controversiële film.
En dan de film-teach-ins! Op themaavonden werd na afloop tot in de nacht gediscussieerd. Niet zelden vlogen midden in een
nachtelijke film-teach-in jonge filmmakers elkaar in de haren. Koppies, toen nog niet getrouwd, deed zoveel mogelijk zelf en
werd alleen door wat ouvreuses en een portier gesteund. Die kregen een minimaal loon en vulden dat aan met fooi.De volgende innovatie was de nachtfilm en dat werd zelfs een klapper! Koppies kreeg het door al deze initiatieven regelmatig aan de stok met de Bioscoopbond. Die hadden bepaald dat een theater een film een hele week diende te draaien en Koppies deed dat soms maar één dag of nacht. Uiteindelijk kreeg hij zijn zin en mocht doorgaan. De bond was niet de enige filmautoriteit waarmee hij in conflict kwam. In 1974 sleepte hij de filmkeuring (Staat der Nederlanden) voor de rechter, omdat zij een film van hem hadden afgekeurd. In 1992 presteerde hij dat tegen Cannon nog een keer en beide processen won Koppies. Het werd wel de reden van de oprichting van Stichting Zinezien, waarbij voor de leden films vertoond werden buiten elke keuring om.
In 1974 kreeg Koppies een probleem; de eigenaar van het pand waarin Cinétol gevestigd was, wilde van het gebouw af. Na veel buurtinitiatieven werd de Gemeente Amsterdam eigenaar van het pand, die het grootscheeps wilde restaureren. De in het vooruitzicht gestelde huur was voor Koppies niet meer op te brengen en Cinétol ging in 1979 dicht. Koppies besloot zijn werkterrein te verleggen. Hem kwam een plan ter ore van een projectontwikkelaar die op het terrein van de voormalige suikerfabriek De Granaatappel aan de Lijnbaansgracht een groot pand wilde bouwen met theaterfaciliteit. Koppies opende in november 1979 zijn nieuwe Cinecenter in bijzijn van 1200 genodigden. Hij had zijn drie – later uitgebreid tot vier – zalen gezellig ingericht zoals later gemeengoed zou gaan worden bij nieuwe en vernieuwde theaters. De nachtvoorstellingen, waarmee hij in Cinétol zo'n succes had, deden het in het hart van het uitgaanscentrum minder goed. Toch had Koppies opnieuw primeurs: hij programmeerde zes (later teruggebracht tot vijf) voorstellingen per dag. En in de foyer werden warme maaltijden geserveerd, waar de bezoekers wel heel erg aan moesten wennen.
Ook Koppies maakte in de jaren '80 een moeilijke tijd door met dalendekersaantallen door de concurrentie van de televisie die een constante strook films uitzond. Hij probeerde opnieuw zijn publiek te binden door het programmeren van bijzondere films. Daarbij moest hij ook nog eens concurreren met een nieuw fenomeen: de filmhuizen, die bijna zonder uitzondering gesubsidieerd werden.
Het werd zwoegen...! De workaholic Koppies belandde in 1991 in het ziekenhuis met een bloedprop in de hersenen en een stel wrakke bloedvaten. Hij besloot om het rustiger aan te doen en bood in 1994 zijn bedrijf te koop aan. Van de vijf kandidaten werd het Krijn Meerburg die
de nieuwe baas van Cinecenter werd. In datzelfde jaar kreeg hij een Gouden Kalf, een speciale toekenning: de 'bestuursprijs'.
Koppies trok zich met zijn vrouw terug in zijn huis aan de Nieuwkoopse Plassen, schafte zich een bootje aan en pakte zijn lang vergeten hobby's weer op. Hij wilde wel nog op een of andere manier betrokken blijven bij het filmbedrijf: 'Als iemand me nodig heeft ben ik er'. In 1998 overleed hij, pas 61 jaar oud.
Jan Luhlf (1910-1988)
De biografieen gingen tot nu toe over de spraakmakende figuren bij bouw en exploitatie van bioscooptheaters en filmers en distributeurs van het eerste uur. Nu is het de beurt aan vader en zoon Luhlf, die decennialang de gevelreclames voor de bioscopen schilderden. Jan Hendrik Willem Luhlf werd geboren in 1910 als zoon van de huisschilder Jan Sr. Die werkte bij het schildersbedrijf Dooyewaard, waar hij tot chef opklom. Daar moest hij o.a. reclamebordenen voor Amsterdamse bioscopen maken door buitenlandse affiches op een lang smal bord te plakken. De volgende stap was de teksten direct op het bord te schilderen en dan in het Nederlands. Die borden waren zo'n 300 x 70 cm groot en werden vertikaal aan de gevel bevestigd. Je ziet ze nog wel eens als een huis geveild wordt. Het schilderen leverde Dooyewaard ƒ 2,50 op voor zo'n twee uur werk. Vader Luhlf kreeg 22 cent voor dat zelfde uur en zo kreeg hij het idee dat voor eigen rekening te gaan doen. Dat leverde een echt klein familiebedrijf op, vader, moeder en zodra hij op z'n twaalfde van school kwam zoon Jan Jr, werkten op de zolder van hun huis aan het Frederik Hendrikplantsoen 19. Deeerste klanten waren de Wester- en Familiebioscoop, Cinema Parisien en de bioscopen in de Damstraat.
Eind jaren '20 ontstond het idee om scenes uit de film op grotere borden te schilderen. Dat idee kwam van de eigenaar van het Rembrandt Theater, die dat in het buitenland gezien had. Luhlf kreeg als voorbeeld enkele stills (vitrinefoto's) uit zo'n film en de kundigheid van de Luhlfs hier herkenbare filmsterren van te maken deed het succes toenemen. De borden groeiden en namen de vorm aan die we nog in herinnering hebben. Ze bestonden uit een frame dat bespannen was met linnen, net als een schilderij. Het bedrijfje was toen allang uit zijn voegen gebarsten en verhuisde naar een pand in de Van der Hoopstraat, maar de grootste borden (7 bij 7 m) maakten ze op de zolder van het Prinsengracht Theater. Het doekwerd op de vloer uitgespreid, overgeschilderd en bij het theater pas weer op het frame bevestigd. Zelfs het transport door de stad van een rol doek van zeven meter was al een spektakel.
In 1930 verhuisde de firma naar het pandje Westerstraat 130 en in 1938 naar het pand Lindengracht 35. De firma Luhlf beperkte zich allang niet meer tot het simpele gevelbord, hoe groot ook, maar maakte spectaculaire stuntgevels voor theaters die films voor een langere periode geprogrammeerd hadden. Dat waren bijvoorbeeld Alhambra en Nöggerath, waarvan gigantische 'show pieces' bekend zijn. De bioscopen hebben dan allemaal minimaal twee sets doeken, zodat het atelier een hele week heeft om de reclame voor de volgende week te schilderen. Ook al was de bioscoopreclame de bakermat voor het reclameatelier van Jan Luhlf, hij beperkte zich daar niet toe. Hij legde zich toe op tentoonstellingswerk en ook de aankleding van bedrijfsfeesten en -presentaties en andere evenementen werd aangepakt. Dat was de redding van het bedrijf toen het slecht ging in het bioscoopbedrijf door de concurrentie van de televisie. De grote gevelborden werden de een na de ander vervangen door lichtbakken met standaard schuifletters. Vanaf begin jaren '70 mocht Luhlf hoogstens nog een bijzondere voorstelling 'aankleden'. Gelukkig voor hem had hij op tijd de bakens verzet. Dinsdag 8 november 1960 organiseerde Jan Luhlf op de de Lindengracht een straatfeest met draaiorgel ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van zijn bioscoopreclameschildersbedrijf. "Ik vind het fijn om een keer wat voor de buurt terug te doen", zei hij. "De mensen klagen nooit als wij weer eens op straat een geveldoek van een film aan het maken zijn." In de jaren '70 vinden we hem ook terug als een der organisatoren van het Jordaan-festival. Ook als AOW-er bleef Luhlf actief in zijn buurt. Stilzitten wilde hij niet en kon hij ook niet. In 1975 was Luhlf de vormgever van 'Mokum 700' in de RAI. Hij bouwde in de Europahal een mini-Amsterdam op; de haven was aanwezig, een gracht en het Waaggebouw dat ooit op de Dam stond. In de namaak-café's zong een gangmaker als Ted de Braak en Peter Knegjes draaide het Rad van Fortuin. Een waar geromantiseerd Oud-Holland. De hele decoratie was het werk van Luhlf met zijn team van decorateurs en dat bezorgde hem de bijnaam 'de grootste versierder van Nederland', In 1988, op vakantie in Mexico, overleed Jan Luhlf plotseling, 78 jaar oud. |