Dit hoofdstuk is in het printbestand (PDF) een onderdeel van het eerste hoofdstuk met de bestaande bioscopen. Als het bestand nog niet gedownload is kunt u dat hier doen.
Bram Huyser &
Theo Bakker
De bioscoopgeschiedenis begon in 1894, toen Edison's kinetoscoop getoond werd aan het publiek. Via dit apparaat konden betalende bezoekers al naar een kort filmfragment kijken. Maar eigenlijk mag dit niet het begin van de bioscoop genoemd worden omdat je met dit apparaat maar met één persoon tegelijk naar het filmfragment kon kijken, dus het was nog geen film voor een massa publiek.
Die geschiedenis begon eigenlijk bij de gebroeders Lumière in Parijs op 28 december 1895, want daar was het voor het eerst dat zij, met hun uitvinding
de Cinematographe, een openbare filmvoorstelling gaven voor een betalend publiek.
Vanaf dat moment werden de films van de broers erg populair en dus reisden zij met hun Cinematographe de hele wereld rond om
voorstellingen te geven. Hierbij deden zij ook Amsterdam aan: vanaf 12 maart 1896 konden bezoekers na het betalen van 50 cent
entreegeld een voorstelling van ongeveer een half uur bekijken.
Met de komst van de gebroeders Lumière waren de eerste filmvoorstellingen in Nederland een feit. In de 12 maanden erna waren
er verscheidene mensen die ook films in Nederland vertoonden, al waren dit meestal tijdelijke voorstellingen die hoorden bij een
internationale tournee.
Eerste reisbioscopen
Op 15 juli 1896 dook de eerste Nederlandse reisbioscoop op. In de jaren erna introduceerde Christian Slieker, de eigenaar van deze
bioscoop, de film in een groot aantal steden en dorpen. Andere ondernemers volgden al snel zijn voorbeeld, en zo ontstond in de
loop der jaren een permanente bioscoop. Deze bioscopen kwamen veelal terecht op kermissen, want een kermis was de uitgesproken plaats om nieuwe ontdekkingen te laten zien; of het nu technische apparaten of mensen waren.
Teruglopende belangstelling
Rond 1900 raakten de mensen uitgekeken op het kunstje en begonnen zich eindelijk voor de film zelf te interesseren. Daarvóór maakte het hen niet zoveel uit, als de beelden maar
bewogen. Omdat het nieuwtje er nu af was gingen mensen ook kritiek leveren op films, want elke keer werden de zelfde films vertoond en de kwaliteit was ook niet om over naar huis te schrijven. Dit alles zorgde ervoor dat de belangstelling voor de bioscopen rond de eeuwwisseling snel terugliep.
Het aantrekken van publiek
Om toch weer publiek te trekken gingen de kermisbioscopen meer reclame maken voor hun films, zorgden ze voor een luxe aankleding van de filmzaal en kwamen zij met een breder aanbod aan films. Een andere manier om films interessanter te maken was het toevoegen van 'levende' muziek aan de films rond 1905. Films werden begeleid door piano's en violen. Ook kwamen er explicateurs, die uitleg gaven over de verschillende films. Dit alles zorgde ervoor dat de mensen de weg naar de reisbioscopen weer wisten te vinden.
In Nederland waren het rond de eeuwwisseling de gebroeders Mullens die onder de naam Alberts Frères die veel succes hadden
op filmgebied. Dit kwam onder andere omdat hun aankleding van hun bioscoop zeer luxe was en zij veel reclame maakten voor hun
bioscoop.
Vaste bioscopen
De eerste vaste bioscopen doken op in 1906 waarbij Tivoli in Rotterdam toch wel de bekendste is. De belangrijkste voorwaarde voor de vaste bioscopen was een vast aantal bezoekers, hierdoor waren ze verzekerd van voldoende inkomsten en konden ze op één plaats blijven.
Groei van bioscopen
Dalende kosten zorgden ook voor meer bioscopen. Zo zorgden de daling van de stroomprijs en het huren van films via een
distributeur, in plaats van kopen bij een filmfabriek, voor een flinke kostenbesparing. In de periode 1910-1914 was er een ware
wildgroei aan vaste bioscopen. Zo hadden sommige grote steden wel 10 of meer bioscopen.
Dit alles was een goede zaak voor de vaste bioscopen maar de rondtrekkende bioscopen werden weggeconcurreerd en moesten
bijna allemaal hun deuren sluiten. Zij kozen ervoor om een vaste bioscoop te openen of een andere kermisattractie te nemen.
Richtlijnen voor bioscopen
Door de groei van filmindustrie kwam er ook kritiek op de bioscopen en begon ook het vraagstuk over de aard van de film en
restricties op basis van leeftijd een rol te spelen. Zo kwamen er in bepaalde steden keuringscommissies die de bioscopen in de gaten
moesten houden. Omdat er veel kritiek kwam op de bioscopen besloten de bioscoophouders zelf in 1919 een bond op te richten,
zodat ze samen sterk zouden staan: de Nederlandsche Bioscoopbond.(NBB). Een echte regelgeving kwam er pas in 1926 door de bioscoopwet.
Na de Eerste Wereldoorlog
Na de 1e wereldoorlog veranderde ook het karakter van de films, was het voorheen een bonte verzameling van allerlei soorten korte films, nu werden er vooral lange speelfilms getoond. Na de introductie van de geluidsfilm in 1929 werd het helemaal anders, want vanaf dat moment verdwenen alle korte films en muzikale begeleiding. Vanaf nu zouden de voorstellingen voor een groot deel hetzelfde zoals wij ze vandaag kennen.
De bioscopen zelf
Bij het veranderen van de films veranderde ook de bioscopen zelf: ze werden groter en luxer zodat ze steeds meer bezoekers konden
trekken. Van de reusachtige filmpaleizen is het Tuschinski Theater in Amsterdam wel het bekendste. Al waren er ook nog wel wat
minpunten: bioscopen waren meestal alleen in het weekeinde open en in de zomer vaak gesloten.
Drive-in bioscoop
Ook kwam er een compleet nieuwe ontwikkeling op bioscoopgebied. Richard Hollingshead was een jonge verkoopmanager
bij de Autoproducten van Whiz van zijn papa. Hij voelde de hunkering om iets uit te vinden dat zijn twee interesses combineerde:
auto's en movies. Hij dacht aan een openluchttheater waarbij filmbezoekers de film vanuit hun eigen auto konden bekijken.
Hij begon op zijn eigen oprijlaan waar hij een oude projector op zijn auto vastmaakte en het scherm vastmaakte tussen twee bomen,
als geluid gebruikte hij een oude radio die achter het doek werd opgesteld. Door te testen met de opstellingen van auto's ontwikkelde hij uiteindelijk een variant met onder andere hellingen zodat alle auto's een goed zicht hadden.
Zijn eerste echte drive-in theater kwam op 16 mei 1933 in Crescent Boulevard, Camden, New Jersey. De toegangsprijs was 25 cent per auto en 25 cent per persoon. In het begin waren er veel problemen met het geluid, omdat het geluid alleen uit boxen kwam die vlak bij het scherm stonden. Daardoor konden de auto's die helemaal achterin stonden alles slecht verstaan. Als oplossing werd hier een in-car speaker systeem voor ontwikkeld. Hierbij kreeg iedere auto boxen voor in de auto zodat eenieder alles goed kon volgen.
Vooral vanaf de jaren 40 was er een enorme groei bij dit soort bioscopen waar soms wel 5000 auto's terecht konden.
Bioscoop publiek
Over het bioscooppubliek is weinig bekend. Zo is het niet bekend of mannen, vrouwen dan wel kinderen vaker naar de bioscoop gingen en is het ook niet bekend welk soort films favoriet waren. Bij nadere bestudering zien we dat het aantal bioscoopbezoekers tussen de Eerste Wereldoorlog en Tweede Wereldoorlog verdubbelt. Het aantal bioscopen zelf bedroeg in 1939 171 vestigingsplaatsen.
Als je naar de bios ging werd je naar je plek begeleid door een ouvreuse, een dame met een zaklantaarn die je naar je stoel leidde. Vervolgens begon het voorprogramma, meestal het Polygoonjournaal n zwart-wit, ingesproken door Philip Bloemendal, met zijn ó zo vertrouwd stem. Veel nieuwswaarde had dat journaal eigenlijk niet, zeker niet al je vaker dan éénmaal per week naar de bios ging.
Ontwikkelingen vanaf de Tweede Wereldoorlog tot nu
Na de Tweede Wereldoorlog begonnen de bioscopen langzaam weer te herstellen van de oorlog. Bij het begin van de wederopbouw van Nederland begon ook het bioscoopbezoek weer sterk toe te nemen. Door de komst van allerlei technische ontwikkelingen nam ook de kwaliteit van de bioscopen toe. Zo ontstond de surround sound waardoor het geluid van alle kanten om je heen kwam in plaats van stereo. In antwoord op de televisie probeerden de bioscopen hun publiek te binden door beeldvergroting via widescreen, Cinemascope en Cinerama. Parallel daaraan werd de beeldkwaliteit verbeterd door het filmspoor verdubbeling van 35mm naar 70mm. Beide formaten film werden sindsdien naast elkaar gebruikt, al naar gelang de uitrusting van de bioscoop. Ook kwam het voor dat theaters naast 70mm hun 35mm projectoren lieten staan of daar later uit kostenoverwegingen naar terugkeerden. Er kwamen bioscopen met een extra groot beeldscherm van meer dan 20 meter breed. Op deze manier kon je een film heel intens beleven; deze grote schermen stonden bijvoorbeeld in IMAX theaters.
Een heel speciale bioscoop is het Omniversum in Den Haag. Deze grootbeeld bioscoop heeft een koepelvorm waarbij de film
het hele oppervlakte van de koepel bestrijkt. Dit is OmnImax, een variant van het eerder genoemde IMAX systeem. Door de komst van 3-D en de 3-D bioscopen was het in sommige bioscopen zelfs mogelijk om films 3-dimensionaal te bekijken.