nder
auspiciën van paus Innocentius III werd in 1202
een nieuwe kruistocht ondernomen om het Heilige land te ondersteunen tegen de
oprukkende "Turken". Deze keer kon de paus geen belangrijke keizers en
koningen meer voor de klus strikken zodat de leiding bij lagere adel kwam te
berusten. Het gaat om ridders van een tweede garnituur uit Frankrijk en
Vlaanderen, aangevuld met wat Duitsers. Voor de financiering en de logistiek
doen zij een beroep op de rijke koopmansstad Venetië en dat was niet slim! |
De
plundering van Constantinopel |
Afspraken over verdeling van de buit
|
Lees ook de ooggetuige verslagen van tijdgenoten! 1. Geoffroi de Villehardouin, een der aanvoerders van de 4e kruistocht 2. Robert de Clari, een vazal en eenvoudig ridder uit hetzelfde kamp 3. Niketas Choniates, een hoog keizerlijk ambtenaar en minister ten tijde van de val van Constantinopel. Hij schreef een geschiedenis van het Byzantijnse rijk en daarin komt een verslag van de gebeurtenissen voor 4. Tenslotte een kort verslag van een niet met naam bekende russische kroniekschrijver die om niet duidelijke redenen (gezant, pelgrim?) ter plekke was. |
Ooggetuigeverslag Geoffrey de Villehardouin |
"Nu
overlegden die van het leger met elkaar en bespraken, hoe ze het zouden
aanpakken. Er werd heel wat gediscussieerd maar de uitkomst van het overleg
was dat, als God zou geven dat ze met geweld de stad zouden binnenvallen,
alle buit bijeengebracht en onder elkaar verdeeld moest worden. En wanneer
ze heer en meester van de stad zouden zijn moesten er zes mannen uit
Frankrijk gekozen worden en zes uit Venetië die op relikwieën moesten
zweren dat ze diegene tot keizer zouden kiezen die ze als de beste voor het
welzijn van het land beschouwden. Hij zou, door hun verkiezing, keizer zijn
en zou behalve het Bukoleon-paleis en het Blachernen-paleis, een kwart van
al het veroverde binnen en buiten de stad krijgen. De overige driekwart
moest verdeeld worden, de ene helft voor de Venetianen, de andere voor die
van het leger. Vervolgens zouden er twaalf wijze mannen uit het
kruisvaarderleger en twaalf Venetianen gekozen moeten worden. Dezen moesten
de leengoederen en ereambten aan de heren toewijzen en vaststellen welke
diensten men daarvan voor de keizer zou verrichten. Bonifacius, markgraaf van Montferrat en zijn mannen lagen ’s nachts voor de stad te rusten want zij waren zeer vermoeid. De keizer (Alexius V Dukas) Murtzuflos rustte echter niet; hij riep al zijn mensen bijeen en zei dat hij tegen de Fransen wilde optrekken en ze aanvallen. Maar hij handelde niet zoals hij sprak maar reed zo ver van het leger weg als hij kon en kwam bij een poort, die men de Gouden Poort noemt. Hierdoor vluchtte hij en verliet de stad en na hem vluchtte iedereen die vluchten kon. Hier wisten die van het leger niets van; 's nachts legden zij vuren aan tussen henzelf en de Grieken omdat zij vreesden dat de Grieken hen zouden kunnen aanvallen. De stad begon vlam te vatten en verschrikkelijk te branden. De brand duurde de hele nacht en de volgende dag tot de avond. Dit was de derde brand die in Constantinopel uitbrak sinds de kruisvaarders daar gekomen waren en er zijn bij deze drie branden meer huizen afgebrand dan er huizen staan in de drie grootste steden van Frankrijk". |
13 april 1204 De nacht ging voorbij en dinsdagmorgen brak er een nieuwe dag aan. Toen gordden alle ridders en wapenknechten in het leger de wapens om en iedereen vertrok naar zijn gevechtseenheid. Ze kwamen hun herbergen uit en dachten grotere legereenheden te vinden dan ze de vorige dag tegenover zich gehad hadden. Ze vonden echter geen levende ziel die hun weerstand had kunnen bieden. Markgraaf Bonifacius van Montferrat reed het hele strand langs, recht op het Bukoleon-paleis af. Toen hij daar aankwam, werd het paleis aan hem overgegeven onder de voorwaarde, dat hij het leven van hen die zich er binnen bevonden zou sparen. Daar werden de voornaamste vrouwen van de wereld aangetroffen, die naar het slot gevlucht waren. Daar waren: de zuster van de koning van Frankrijk die keizerin geweest was, de zuster van de koning van Hongarije die ook keizerin geweest was en vele andere voorname vrouwen. Het is niet nodig iets over de schatten in het paleis te zeggen, want het waren er zo veel dat er geen eind aan kwam. Precies zoals het Bukoleon-paleis aan de markgraaf van Montferrat overgegeven was werd het Blachernen-paleis aan Henri, de broer van graaf Balduin, overgegeven onder de voorwaarde dat het leven van hen die zich er binnen bevonden gespaard zou worden. Daar werden zulke grote schatten gevonden dat er daarvan niet minder waren dan in het Bukoleon-paleis. Zo betrok elk met zijn mensen het paleis dat aan hem overgegeven was en liet de schat goed bewaken. Het overige krijgsvolk dat zich over de stad verspreid had kreeg genoeg. Zó groot was de buit dat niemand u zou kunnen zeggen hoe groot hij was: goud en zilver, tafelgerei, edelstenen, klederen van satijn en zijde, gewaden gevoerd met gespikkeld of grijs bont en alle rijkdommen die ooit in een land gevonden zijn. Geoffroi, maarschalk van Champagne, getuigde dat er sinds de wereld bestaat nog nooit in een stad zo'n rijke buit gevonden was. leder maakte zijn kwartier waar het hem zinde, want er waren er genoeg. Zo kwartierde het leger van de kruisvaarders en de Venetianen zich in, en groot was de vreugde over de eer en de overwinning die God hun gegeven had, want zij die arm waren leefden nu temidden van rijkdom en gelukzaligheid. Nu werd van de zijde van de markgraaf van Montferrat, die legeraanvoerder was, en van de zijde van de andere baronnen en van de Doge van Venetië in het hele leger bekend gemaakt dat de hele buit bijeengebracht moest worden zoals overeengekomen was en men onder dreiging van een kerkban gezworen had. Er werden drie kerken genoemd waar de buit naartoe gebracht moest worden en men stelde die onder bewaking van Fransen en Venetianen, de meest achtenswaardige die men kon vinden. Ze begonnen de buit binnen te brengen en bijeen te leggen. De een kwam met veel, de ander met weinig want de hebzucht, die de wortel van alle kwaad is, liet ook hen niet uit zijn greep. |
Eerst begonnen de hebzuchtigen dingen achter te houden en de Heer begon hen minder lief te hebben dan voorheen. Ach Heer God, hoe achtenswaardig hadden ze zich tot op die dag gedragen. En de Here had hen toch duidelijk zijn liefde getoond, want hij had hen uitverkoren en geëerd boven alle andere volken. Maar het komt menigmaal voor dat de goeden verliezen door de slechten. De schatten en stukken uit de buit werden verzameld, maar niet alles, want er waren genoeg mensen die iets achterhielden, ondanks de kerkban door de Paus. Wat in de kerken gebracht was werd voor de helft aan de Fransen, voor de helft aan de Venetianen toegewezen, zoals het in het beëdigde verdrag stond. En weet, dat de kruisvaarders, toen ze hun deel hadden vijftigduizend marken aan zilver van hun aandeel aan de Venetianen betaalden. Nochtans verdeelden ze ongeveer honderdduizend mark onder hun mensen. En weet u hoe? Twee krijgsknechten te voet kregen even veel als één krijgsknecht te paard en twee krijgsknechten te paard kregen even veel als één ridder. En weet dat er niemand was die om zijn hoge stand of zijn dapperheid méér kreeg dan bepaald was, afgezien van wat gestolen was. Diegenen echter die op diefstal betrapt waren werden berecht en opgehangen. De graaf van Saint Paul liet een van zijn ridders ophangen met een bord om zijn nek omdat hij gestolen had. Maar er waren genoeg mensen die heimelijk iets achterhielden waar niemand iets van wist. Zeker kunt u zijn dat de buit zeer groot was, want afgezien van wat er gestolen was waren er zeker vierhonderdduizend marken in zilver en wel tienduizend rijdieren voor elk der beide partijen. Op de manier werd in Constantinopel de buit verdeeld.' |
Ooggetuigeverslag Robert de Clari |
'De markgraaf [Bonifacius van Montferrat] nam het Bukoleon-paleis, de Aya Sophia en de huizen van de Patriarch in bezit. De andere hoge heren alsmede de graven eigenden zich de rijkste kloosters toe en de prachtigste paleizen die men kon vinden. Toen de stad veroverd was berokkende men noch de armen noch de rijken leed. In tegendeel, wie weg wilde ging weg, en wie blijven wilde bleef. Het waren de rijksten van de stad, die weggingen. Toen verordende men, dat alle als buit verkregen goederen in een klooster in de stad bijeengebracht moesten worden. Daar bracht men de goederen heen en koos tien voorname ridders van de kruisvaarders en tien Venetianen uit, die men voor eerlijke lieden hield en die men de zorg voor de goederen toevertrouwde. Toen de buit bijeengebracht was, was hij onmetelijk groot. Er was allerlei kostbaar tafelgerei van goud en zilver, goudbrokaten stoffen en zo vele kleinodiën, dat wat daar verzameld lag een waarachtig wonder was. Sinds deze wereld geschapen is, heeft niemand zo'n grote rijkdom, zo uitgelezen en kostbaar, gezien of buitgemaakt; niet in de tijd van Alexander, niet in de tijd van Karel de Grote, niet daarvoor, niet daarna. Ik voor mij geloof niet dat er in de veertig rijkste steden van de wereld zo veel kostbare goederen voorhanden zijn als er in Constantinopel gevonden werden. Bovendien verklaarden de Grieken, dat tweederde van de rijkdom van deze wereld zich in Constantinopel bevindt en het resterende éénderde over de wereld verspreid is. En toch namen diegenen, die over deze goederen hadden moeten waken, de kleinodiën en alles wat ze begeerden en stalen het. Ieder der hoge heren nam een stuk goudsmeedwerk, goudbestikte zijde of wat hij het liefste wilde hebben en nam het mee. Zo begonnen ze op deze manier te stelen en wel zo erg, dat men nooit een verdeling maakte ten bate van de eenvoudige soldaten of de arme ridders of de mannen die geholpen hadden deze goederen te verwerven, afgezien van het grove zilvergerei, zoals de zilveren schalen, die de dames van de stad mee in bad namen. En de rest van de goederen die nog te verdelen was werd op afschuwelijke wijze voor een prikje verkocht terwijl de Venetianen toch hun helft kregen. Wat betreft de kostbare stenen en de grote schat, die nog te verdelen overbleef, dat alles verdween op schandelijke wijze. |
Toen de
stad ingenomen was en de kruisvaarders zich ingekwartierd hadden, zoals ik
het u verteld heb, en toen de paleizen in bezit genomen waren vond men in de
paleizen reusachtige rijkdommen. Het Bukoleon-paleis was rijk ingericht. Er
waren in dit paleis, dat de markgraaf voor zichzelf genomen had, vijfhonderd
kamers, die allemaal in elkaar overliepen en alle bekleed met mozaïeken van
goud. En er zaten wel dertig kapellen in, grote en kleine. Er was er een die
'Heilige Kapel' heette, die zo schitterend en mooi was, dat zelfs de
deurhengsels, krammen en enig ander onderdeel van zilver was. Er was geen
pilaar, die niet van jaspis, porfier of edelsteen was. De vloer van de kapel
was van wit marmer, zo glad en helder, dat hij wel van kristal leek. Deze
kapel was zo schitterend en zo sierlijk, dat de grote schoonheid en de grote
voornaamheid van deze kapel helemaal niet te beschrijven is. In deze kapel
trof men de kostbaarste relikwieën aan, want men vond twee stukken van het
Ware Kruis, zo groot als een mannenbeen en ongeveer een halve vaam lang.
Verder vond men de ijzeren lans, waarmee onze Heer de lendenen doorstoken
waren en de twee nagels die men in de handen en voeten geslagen had. Men
vond in een fiool een groot deel van zijn bloed en de tuniek waarin hij
gekleed was geweest en die men hem van het lichaam gerukt had toen men hem
naar de Calvarieberg leidde. Men vond de gewijde kroon, die hem op het hoofd
gezet was en van doornen gemaakt was, zo scherp als ijzeren priemen. Men
vond een stuk van het kleed van Onze Lieve Vrouwe en het hoofd van Johannes
de Doper en zo veel andere kostbare relikwieën, waarvan ik u naar waarheid
het aantal met zeggen kan. Inderdaad waren er in deze kapel ook andere
relikwieën, waarover we vergeten zijn u te vertellen, want er waren twee
kostbare gouden schalen, die midden in de kapel aan zilveren kettingen
hingen. In een van deze schalen lag een dakpan en in de andere een doek; wij
willen u vertellen waar deze relikwieën vandaan kwamen. Er was lang geleden
een heilige man in Constantinopel. Op een dag was deze heilige man, uit
liefde voor onze God de Heer, het dak van een weduwe met dakpannen aan het
bedekken en terwijl hij bezig was verscheen hem onze Heer en sprak tot hem.
Nu droeg deze goede man een doek om zijn lendenen. 'Kom', zei onze God de
Heer, 'geef mij die doek' en de goede man gaf hem die en onze Heer borg zijn
aangezicht daar zo in dat een afdruk ervan op de doek kwam, waarna hij hem
de doek teruggaf. Hij gebood hem de doek mee te nemen en door de zieken aan
te laten raken; een ieder die geloofde zou dan van zijn ziekte verlost
worden. Voordat de goede man de doek met zich mee nam verstopte hij hem tot
de avond onder een dakpan. Die avond, toen hij wegging, wilde hij zijn doek
pakken maar toen hij de dakpan optilde zag hij dat het gezicht zowel op de
dakpan als op de doek was afgebeeld. Zo nam hij de dakpan en de doek en
sindsdien werden er daardoor vele ziektes genezen. Nu was er in deze kapel
nog een andere relikwie, een beeltenis van de Heilige Demetrius, die op een
houten paneel geschilderd was. Deze beeltenis scheidde zo veel olie af dat
men lang niet zo veel opvangen kon als eraf druppelde. In het Blachernen-paleis vond men een kostbare schat, want daar vond men de prachtige kronen die aan de vroegere keizers behoorden en het kostbare goudsmeedwerk en de prachtige, met goud doorweven zijden stoffen en de prachtige keizerlijke kleding en de kostbare edelstenen en zo veel andere rijkdommen. |
Eerst later begrepen de kruisvaarders de grootsheid van de stad met zijn paleizen, zijn rijke abdijen en rijke kloosters en de grote wonderen, die er in de stad waren, en daarover waren zij ongelooflijk verbaasd. Even verwonderd waren ze over de kerk van de Aya Sophia en de rijkdom die daar was. Ik zal ik u nu vertellen hoe de kerk van de Aya Sophia gebouwd was. Aya Sophia is in het Grieks wat de Heilige Drievuldigheid is in het Frans. De kerk van de Aya Sophia was helemaal rond. Binnen in de kerk bevond zich een gaanderij die helemaal rondom liep en door grote, kostbare zuilen gedragen werd en er was geen zuil die niet uit jaspis, porfier of edelsteen gehouwen was en die geen helende kracht bezat. Er was er een die nierkwalen genas wanneer men er over wreef; een andere genas heupaandoeningen en andere genazen weer andere ziektes. Het hoofdaltaar van de kerk was zo kostbaar, dat zijn waarde in 't geheel niet te schatten is. Het altaarblad was van goud en fonkelende, geslepen edelstenen; alles was met elkaar versmolten. Een rijke keizer had het laten maken. Het altaar had een lengte van goed veertien voet. Om het altaar stonden zuilen van zilver, die een over het altaar gespannen baldakijn droegen dat als een klok geheel uit massief zilver gemaakt was; het was zo kostbaar dat het bedrag dat het gekost heeft niet te meten is. De plaats waar men het Evangelie las, was zo rijk en voornaam, dat wij helemaal niet in staat zijn hem u te beschrijven. Van het ene einde van de kerk naar het andere hingen ruim honderd hanglampen. Er was geen lamp, die niet aan een zilveren ketting - zo dik als een arm - opgehangen was. In elke kroonlamp zaten vijfentwintig kaarsen of misschien meer. Er was geen kroonlamp die niet zeker tweehonderd zilveren marken waard was.' |
Ooggetuigeverslag Niketas Choniates |
"De vijanden merkten tot hun verrassing dat niemand hen meer openlijk tegemoet trad, dat niemand de hand tegen hen ophief, niemand zich tegen hen wapende. Ze konden gaan waar ze wilden, nemen wat ze wilden, de nauwe stegen stonden open voor hen, de brede straten lagen vrij. Van hun tegenstanders hadden ze geen strijd meer te verwachten, alleen nog maar buit. Ze voelden zich geleid en gesteund door een goedgunstig geluk. |
Toen zagen ze opeens de inwoners van
de stad naderen met kruisen en eerbiedwaardige beeltenissen van Christus,
zoals men die bij feestelijke processies meedraagt. Maar de roerende aanblik
beroerde hunziel niet, in hun harde gezichten kwam geen zachte trek, het
onverwachte beeld dat hen voor ogen kwam deed hen door haat gedreven,
grimmige blik niet in mildheid smelten, maar ze begonnen gevoelloos te
plunderen, eerst de paarden, toen niet alleen de bezittingen en het geld van
de burgers, maar zelfs wat aan God gewijd was. Allen hadden ze een zwaard in
handen, sommigen hadden ook geheel gepantserde strijdpaarden. Wat zal ik het eerst, wat zal ik het laatst vertellen van datgene waartoe deze bloedbezoedelde mannen zich verstoutten? 0, welk een schending, toen ze de aanbeden iconen op de grond smeten, toen ze de relikwieën van hen, die voor Christus geleden hadden, op gruwelijke plaatsen wierpen. Waarvoor men huivert als men er alleen maar over hoort, dat moest men toen aanzien: het goddelijke bloed uitgegoten over de grond, het lichaam van Christus in het stof verstrooid! Deze voorlopers en voorboden van de Antichrist, die toen al de meest godslasterlijke misdaden begingen, die ooit iemand zou kunnen begaan, roofden de waardevolle vazen en kistjes met heilige zaken, braken ze kapot en staken de ingelegde versieringen in hun zak of zetten ze als broodkorf of drinkbeker op hun eigen tafels. Ja, dit volk trok waarachtig, zoals het al eens gedaan had, Christus de kleren van het lichaam en hoonde hem, verdeelde zijn kleding en dobbelde erom, behalve dat ze Christus niet weer met een lans de lendenen doorstaken om stromen goddelijk bloed ter aarde te laten vloeien". |
De euveldaden die ze in de Grote Kerk (de Aya Sophia) pleegden zijn nauwelijks te geloven. Het altaarblad, dat uit louter edele, in het vuur samengesmede materialen bestond, een uniek, veelkleurig hoogtepunt van schoonheid, dat over de hele wereld als buitengewoon gold en bewonderende verbazing wekte, werd door de plunderaars in stukken gehakt en verdeeld, evenals de hele kerkschat, die ontzaglijk groot en oneindig prachtig was. Toen zij, als was dat ook buit, de allerheiligste voorwerpen van onovertrefbare kunst en schoonheid en van zeldzaam materiaal, het zuivere zilver, geheel met goud overtrokken, dat de architraaf van het bema (het koor) alsook de wonderschone ambo en de poorten en nog vele andere dingen sierde, uit de kerk wilden afvoeren, brachten ze muilezels en pakdieren tot in het allerheiligste en belaadden ze zwaar. Toen enkele dieren op de flonkerende stenen vloer uitgleden, trokken ze hun zwaard en doorstaken ze, zodat de heilige plaats niet alleen door het vuil van de dieren, maar ook door het vergoten bloed bezoedeld werd...'. |
'Zulke daden bedreven de legers uit het westen tegen het uitverkoren volk van Christus. Bij geen enkele daarvan lieten ze mildheid de overhand krijgen. Ze namen alles, geld en goed, huizen en klederen, en lieten de rechtmatige eigenaars niets zelfs maar gebruiken. Ja, dat waren de mannen van het onbuigzame hoofd, de praalzucht, de opgetrokken wenkbrauw, met de immer als bij een jongeling glad geschraapte wangen, de bloeddorstige rechterhand, de van toorn trillende neus, de trots geheven ogen, de onverzadigbare kaken, van het liefdeloze hart en het snerpende, snelle geklets. Ja, dat waren die verstandige, wijze mannen, waar zij zich zelf voor hielden. De waarheidlievende, trouw de eed beschermende haters van al het slechte, dat waren de mannen die zoveel vromer waren dan wij ellendige Grieken, zoveel rechtvaardiger en preciezer in het volgen van Christus' geboden. Dat waren de mannen die, wat nog zwaarder weegt, het kruis op hun schouders droegen. Die vaak op dit kruis en op de Heilige Schrift de valse eed gezworen hadden dat ze zonder bloedvergieten door de christelijke landen zouden trekken, niet naar links zouden afwijken, niet naar rechts zouden afslaan omdat ze alleen tegen de Saracenen de wapens opgenomen hadden en hun zwaard alleen met het bloed van de verwoester van Jeruzalem kleuren wilden. Dat waren de mannen die plechtig beloofd hadden geen vrouw aan te raken of zelfs maar met haar te spreken zolang ze het kruis op hun schouders droegen, omdat ze als een aan God gewijde schare in dienst van de Allerhoogste optrokken! Zwetsers, makers van lege woorden bleken ze in werkelijkheid! Ze wilden het Heilige Graf wreken en raasden openlijk tegen Christus! In naam van het kruis lieten ze gewetenloos het kruis vallen en schrokken er niet voor terug om voor een handvol goud en zilver hetzelfde symbool dat zij op de schouders droegen met de voeten te vertrappen! Ze staken parels in hun zakken en verwierpen Christus, de kostbaarste parel. Zij wierpen ze, de reinste en heiligste, de smerigste dieren toe! ...' |
'Op de dag dat de stad viel, drongen de plunderaars alle huizen binnen, roofden wat ze aantroffen en dwongen de eigenaars wat ze verstopt hadden ook af te geven, waarbij ze sommigen sloegen, anderen vleiden maar allen bedreigden. Toen ze het ene hadden, het andere zochten, het ene onder hun ogen lag, het andere door de eigenaars gebracht of door hen opgespoord was, spaarden ze niets en lieten niets aan de eigenaars...'. |
Een anonieme Russische kroniekschrijver |
"De
volgende ochtend drongen ze bij zonsopgang de Aya Sophia binnen, rukten de
versieringen van de deuren en sloegen ze stuk. Ze vernielden de geheel met
zilver beslagen ambo en twaalf zilveren zuilen, vier afgezet met
afbeeldingen, alsook de architraaf van het altaarblok, de andere twaalf
kruisen die boven het koor hingen, met versieringen ertussen, die - meer dan
manshoog - op bomen leken en de altaarblokken tussen de zuilen, alles van
zilver. Van het wonderbrengende altaarblad rukten ze de edelstenen en de
grote parels af en voerden ze zelf af; het is onbekend waarheen. Ze roofden
veertig grote kelken die voor het altaar gestaan hadden. Veelarmige
kroonluchters en zilveren kandelabers, samen met kostbaar gerei dat op
kerkelijke feestdagen gebruikt werd. Van het voor de eredienst bestemde
Evangelie-boek, van het geheiligde kruis en de iconen, die van onschatbare
waarde waren, rukten ze alle versiering af. Onder het altaarblad vonden ze
een bergplaats met 40 kuipen puur goud. Op de gaanderijen, in de schatkamer
en in de sacristie goud en zilver in onbekende hoeveelheid alsook waardevol
gerei. En dit alles alleen al in de Sofia-kerk! De kerk van de Heilige
Moeder Gods in de Blachernen-wijk, waar elke vrijdag de Heilige Geest
afdaalde, beroofden ze eveneens. Van de andere kerken kan geen mens iets
zeggen, want ze zijn zonder tal. De wonderdoende Hodegetria, de
heilige Moeder Gods, die als gewoonlijk door de stad rondgegaan was is door
God gered door middel van goede mensen. Zij is het ook nu nog, op wie wij
hopen. Ze plunderden andere kerken binnen en buiten de stad, de kloosters
binnen en buiten de stad, we kunnen ze niet tellen, noch hun schoonheld
beschrijven. Ook beroofden ze monniken, nonnen en priesters en doodden
enigen van hen. De Grieken en Varjagen (=Vikingen, red.) die gebleven waren werden de stad uit gejaagd." |