 e
Schermeer is ontstaan na de vervening vanuit twee veenriviertjes, de
Schermer en de Leet. Door de diverse grote watersnoden vanaf de 12e eeuw
verbrokkelde het overgebleven land en ontstond een meer.
In 1627 ontstonden in Alkmaar de eerste plannen voor droogmaking maar de
stedelijke overheid vreesde blokkering van de toevoerwegen over water
vanuit het omringende agrarische gebied dat zowel de stad verzorgde als
de goederen in Alkmaar op de markt bracht.
Het kaartje rechts is een detail uit de kaart van 1575 (Beeldsnijder) met
de Schermeer. Middenboven de Heerhugowaard, rechts de Beemster en daartussen
het Schermereiland.
|
De
Schermeer was ook min of meer onmisbaar als waterberging voor alle
omringende gebieden en polders die hun water op de Schermerboezem loosden.
Inpoldering zou deze van de oorspronkelijke 40.000ha in 1533 reduceren
tot nog maar 2.000ha 100 jaar later. Toen de overheden in 1633 eindelijk accoord gingen met de droogmaking lagen
er nog al wat eisen. Alkmaar eiste een kaarsrecht kanaal met aan beide
zijden een goed onderhouden weg naar Schermerhorn. Uitwaterende Sluizen te
Edam eisten twee afwateringskanalen om het water, dat ook vanuit andere
gebieden op de ringvaarten geloosd bleef worden, af te voeren. Eén naar het
zuiden op het IJ (Nauernasche vaart) en één naar 't noorden om via De
Zijpe in de Zuiderzee te lozen. Bovendien werd de capaciteit van de vaarten
voorgeschreven waardoor aan de west- en zuidkant van de polder brede en
diepe kanalen ontstonden die in de 19e eeuw dankbaar gebruikt werden voor
een flink stuk van het Groot Noord-Hollandskanaal.
Rechts: gezicht op Alkmaar over de nog onbedijkte Schermeer, Cornelisz. Vroom 1638
|
Alkmaar was de motor achter de onderneming maar kon dit financieel niet alleen aan.
De medewerking van meerdere steden en heel veel particulieren was nodig en
die zouden na droogmaking ook een evenredig deel van de polder te verdelen
krijgen. Die steden, goed voor een kwart van de onderneming, waren in orde
van deelname: Alkmaar, Amsterdam, Edam, Hoorn, Enkhuizen en Purmerend.
Particuliere deelnemers waren er zoveel dat die soms met andere
investeerders een kavel (steeds 16ha) moesten delen. Hiernaast een kavelkaart
uit 1636. |
De Schermer heeft aan de noordzijde geen ringvaart. De oude Huygendijk werd de
noordgrens van de polder nadat de Heerhugowaard al een nieuwe dijk en
ringvaart parallel
daaraan gelegd had. Er is een opvallend niveauverschil tussen die vaart
en de Schermerringvaarten. Scheepvaartverkeer tussen beide vaarwegen
gebruikt tot heden nog een sluis bij Rustenburg. De oude Huygendijk,
onderdeel van de Westfriese Omringdijk kwam bij de inpoldering in eigendom en vooral tot last
van de Schermer.
Aan de zuidzijde van de Schermer bleef een deel van het meer bestaan (nu
Alkmaardermeer) en werd een 2,5km lange dijk in het meer, via een reeks
bestaande eilandjes w.o. Saskerlei, aangelegd. |
In
1634 werd de ringdijk gesloten en mei 1635 viel de polder droog. Als laatste
grote droogmakerij van de 17e eeuw heeft de polder geprofiteerd van alle
eerder opgedane ervaring. De Schermer werd onderverdeeld in 14
polderafdelingen met elk een eigen peil en molen die op een der beide
hoofdtochten uitsloeg. De bemaling gebeurde met slechts drie molengroepen.
De grootste groep, tussen Schermerhorn en Ursem maalde met in totaal 16
molens in 4 trappen en bij Driehuizen stond een groep van 15 molens in drie
trappen. Bij Schermerhorn, aan de Noordervaart, stonden 6 molens in drie
trappen te malen wat het totaal aan molens in de Schermer op 52 stuks
bracht. Dit geheel functioneerde zo perfect dat het stoomtijdperk geheel
overgeslagen is en men pas in 1925 op een electrisch gemaal is overgestapt
(gelegen tussen Schermerhorn en Ursem). Daardoor is er veel fotomateriaal
van de oorspronkelijke molengangen bekend, alhoewel ook hier de vervijzeling
toen al een aantal molens en trappen overbodig gemaakt had. |
Een luchtopname van de molengang tussen Schermerhorn en Ursem uit 1925, het jaar
dat het electrische gemaal in werking zou komen. Rechts van de ringvaart de
Mijzerpolder en op de achtergrond Ursem.
Op deze foto is het drietrapsprincipe goed te zien, met links de
ondermolens. |
Door de lessen van de Beemster, waar vaak wateroverlast in huizen en kelders
voorkwam, werden de boerderijen in de Schermer op lage
terpen gebouwd.
Zo voorspoedig als de droogmaking was verlopen, zo veel problemen kregen de
boeren tijdens de exploitatie te verwerken. De bodem bestond niet alleen uit
klei; in het westen veranderde dat, tegen de geestgronden aan, via zanderige
klei in zand. Jaren na het droogvallen bleef het land zeer drassig. Dan
bleek in een deel van de polder zoutlagen zo dicht onder het oppervlak te
liggen dat dat invloed op de gewassen had. Dit alles maakte dat van het
nieuwe land eigenlijk alleen maar grasland voor veehouderij te maken viel.
Daarbij kwamen hardnekkige veeziektes met veel sterfte en jarenlang lage
prijzen voor veeteltproducten. De exploitatie was zo moeizaam dat regelmatig dispensatie van belastingen
gevraagd (en ook verkregen) werd. |
Dorpen
waren niet gepland in de polder maar ontstonden wel spontaan rondom de twee
kerken. De belangrijkste kern ontstond rond de kerk in De Buurt aan de
Noordervaart met de nooit afgebouwde toren (Stompetoren) en een bescheiden
concentratie rond het Zwarte Kerkje (zie tekening uit 1744 hiernaast) aan de
Zuidervaart (Zuidschermer).
|
|