|
Wat
vooraf ging....
De Indische Archipel, zoals we die in de 19e en 20e eeuw kennen, bestond
voorheen niet als eenheid. De
VOC had alleen interesse in specerijen van Java, de Molukken en
Noord-Sumatra. De overheid verleende de VOC het "octrooi" om zaken
te doen, oorlog te voeren ter bescherming van de overzeese bases en de
handelsvloot en profiteerde alleen indirect van de rijkdommen van overzee.
De kooplieden vertoonden zich niet landinwaarts van het uitgebreide
eilandenrijk, alleen in de Molukken en gedeeltelijk in Java. Verder bleef de
invloed beperkt tot haven-/handelssteden op de overige eilanden. De lokale
bewindhebbers op de factorijen deden zaken met de plaatselijke heersers en
betaalden hen een redelijk bedrag voor de door hen geleverde producten. Hoe
zij die centraal verzamelden was hun zorg, als er maar niet met de
plaatselijke boeren onderhandeld hoefde te worden. Ook op de soort producten
die verbouwd werden had de VOC geen invloed, anders dan door de marktwerking
en gesloten leveringsverdragen. De VOC greep alleen gewapenderhand in als
hun handelsrelatie in het gedrang kwam. De uitbreiding van het machtsgebied
kwam tot stand door het verlenen van steun aan dié (inlandse) partij die de
beste voorwaarden beloofde voor de handelspositie der VOC.
Door de nieuwe denkbeelden in de Bataafse Republiek ging het rendement van
de VOC dermate achteruit dat zij in 1799, na bijna 200 jaar, failliet ging.
De kolonie werd door het Bataafse bestuur genationaliseerd, de
VOC-bewindhebbers vervangen door G.g. Daendels. Door de engelse oppermacht
op zee was de Bataafse Republiek niet in staat de kolonie op die grote
afstand te besturen en te beschermen en kwam Oost-Indië in 1811 onder
Engels bestuur. Na de val van Napoleon moest er stevig onderhandeld worden
met de Engelsen om weer toegang te krijgen tot Indië en de handel te
hervatten. Door de goede betrekkingen tussen de Oranjes en de Engelsen lukte
dit zowaar. Engeland had het koloniale bestuur opnieuw georganiseerd en
Raffles als gouverneur had aangesteld, maar een batig saldo bleef uit en
Indië werd in 1816 weer aan Nederland overgedragen. Ook de eerste
Gouverneur-generaal J.D.v.d.Capellen slaagde er niet in winst te maken. Hij
mikte op het particulier initiatief en verzette zich tegen sommige
instellingen van de koning. Willem I verving hem in 1826 door Du Bus.
Het idee was de schepen die de specerijen retour naar Nederland vervoerden
niet leeg heen te laten varen maar met producten van de (Zuid-Nederlandse)
textielindustrie. Streep door de rekening was de afscheiding van België in
1830. Om de nadelige effecten van deze verzelfstandiging te pareren werd een
plan ontwikkeld door een beschermeling van Willem I: Johannes van den
Bosch. Deze ging voortvarend te werk en ontwierp een stelsel van maatregelen
die wel voor winst moest zorgen. Het leunde zwaar op successen in Suriname
en van de VOC. Het maakte eveneens gebruik van het feodale systeem dat in
Oost-Indië al gebruikelijk was. Daarover meer op de subpagina de theorie.
|
Het
gevolg van een overhaast ontwerp voor een nieuwe grondwet voor het
Koninkrijk en de grote invloed die de nieuwe koning daarop uitoefende was
dat deze o.a. de koloniën als eigen speeltuin mocht zien. Willem I maakte
het daarbij niet zo bont als Leopold II van België met Belgisch Congo als
zijn persoonlijk eigendom maar feit is dat het Parlement tot de
grondwetswijziging van 1848 geen enkele invloed kon uitoefenen op de gang
van zaken in Nederlands-Indië. Eerst stuurde de koning Du Bus de Gisignies
(1826-31) om de kolonie winstgevend te maken en toen dat niet snel genoeg
lukte werd zijn werk overgenomen door de nieuwe Gouverneur-generaal Johannes
van den Bosch (1831-34). Deze was eerder 's konings adviseur geweest
voor de kolonies in de West en kreeg daadkrachtige steun van J.C. Baud, toen
nog directeur op het Ministerie van Koloniën. Het door hem ontworpen
cultuurstelsel zorgde uiteindelijk voor veel winst. Tot 1850 droegen de
koloniale baten oplopend tot éénderde van het totale staatsbudget bij. Dat
ging geheel ten koste van de levensomstandigheden der Javaanse boeren. Toen
rond 1850 hongersnood in sommige Javaanse residenties voor enkele
honderdduizenden doden had gezorgd werd er vanuit Den Haag ingegrepen. Dat
was mogelijk door de grondwetswijziging van 1848. Lees hier meer over op de
subpagina over de praktijk van het
cultuurstelsel.
Afbeelding: J.C. Baud
|
Van
den Bosch had gedurende zijn periode in Indië last gehad van tegenwerking
door de Raad van Indië, vooral van Merkus. De koning maakte Van den Bosch
het werken makkelijker door hem J.C. Baud als nieuwe G.g. te sturen en
V.d.Bosch in het diepste geheim tot commissaris-generaal te benoemen wat hem
het oppergezag gaf om zich daarna alleen met het cultuurstelsel te bemoeien
en beslissingen te nemen buiten de Raad van Indië om.
Afbeelding: Johannes van den Bosch
|
Gouverneurs-generaal in deze periode:
1816-1826 J.D. van den Capellen
1826-1831 L.P.J. Du Bus de Gisignies
1831-1833 Johannes van den Bosch
1833-1836 J.C. Baud
1836-1840 D.J. de Eerens
1841-1844 P. Merkus
1844-1845 J.C. Reynst (ad interim)
1845-1851 J.J. Rochussen
1851-1856 A.J. Duymaer van Twist
1856-1861 C.F. Pahud
1861-1866 L.A.J.W. Sloet van de Beele
1866-1872 P. Mijer
1872-1875 J. Loudon
Afbeelding: Gouveneur-generaal J.J.Rochussen
|
Uit boven- en onderstaande lijstjes wordt duidelijk dat de benoemingen uit
een kleine groepje deskundigen ontsproot. Dat zou nog duidelijker worden als
we ook een lijst van leden der Raad van Indië erbij zouden betrekken, waar
figuur als Merkus bijvoorbeeld uit voortkwam. Ook Van den Bosch had zijn
sporen eerder verdiend, maar dan in Suriname.
|
Regeerperioden Oranjevorsten in deze periode:
1814-1840 Willem I
1840-1849 Willem II
1849-1890 Willem III
Afbeelding: koning Willem I
|
Ministers
van Koloniën in deze periode:
1834-1839 Johannes van den Bosch
1840-1848 J.C. Baud
1848 J.C. Rijk
1848-1849 J.C. Baud
1849 E.B. van den Bosch
1849-1855 C.F. Pahud
1856-1858 P. Mijer
1858-1860 J.J. Rochussen
E. de Waal
Afbeelding: minister C.F.Pahud
|
Ook al
ging Van den Bosch' voorkeur uit naar gebruikmaking van de bestaande feodale
structuur in Indië, hij kreeg onvoldoende rendement uit het landbouwareaal
zonder zogenaamde herendiensten door de bevolking. Zo werd elk dorp
verplicht éénvijfde deel van de landbouwgrond ter beschikking te stellen
van gouvernementscultures plus de benodigde arbeidskrachten voor het
bebouwen. Door plaatselijke misstanden werden deze diensten afgewenteld op
de armsten terwijl de welgestelden zich vrijkochten. Voor overheidsprojecten
als infrastructuur, aanleg van nieuwe plantages en verdediging (fortenbouw)
werden nog eens extra arbeidskrachten gevorderd. Rond 1850 was meer dan 50%
van de Javaanse bevolking in een of andere vorm werkzaam voor het
cultuurstelsel.
De verplichte cultures als suiker en indigo strookten ook niet met de cyclus
van rijstbouw. Een complete oogst suiker vergde 14 tot 18 maanden. In de
rest van dat lopende seizoen was er geen tijd genoeg voor een rijstoogst,
zodat die grond de rest van dat 2e jaar onbebouwd bleef. Op dorpsniveau werd
er op grote schaal gefraudeerd met het uitbetalen van het plukloon (zie
foto) en het innen van de vele belastingen of pachten. Dorpen werden ook gedwongen materiaal als hout mee te brengen voor de bouw
van bedrijfsgebouwen op plantages waarvoor zij een vaste vergoeding kregen
die soms onder de marktprijs voor dat materiaal lag.
Alles bij elkaar verarmde de bevolking door toedoen van het cultuurstelsel
en zag bovendien de kansen op de zelfverzorging in het gedrang komen. Dit
heeft in belangrijke mate de eerder vermelde hongersnoden veroorzaakt en
niet alleen misoogsten door het slechte weer zoals de overheid wilde doen
geloven. Bovendien stierven rond 1850 aan die hongersnoden niet ongeveer
86.000 mensen (!) zoals de overheid meldde maar enkele 100.000-den zoals
lokale waarnemers aan Van Hoëvell (intussen 2e-Kamerlid) berichtten.
|
Het einde van het Cultuurstelsel
Van
diverse kanten kwamen bezwaren tegen het stelsel. Frappant is dat
het commentaar alleen de situatie van de inlanders betrof, niet het feit dat
er geld gemaakt werd met hun arbeid. Dat zij niet van honger omkwamen was
van betekenis, niet dat zij voor hun harde werken nauwelijks iets terug
kregen. Dit is de tijd van de Ethische Politiek (Abraham Kuyper) en de
machtiger wordende liberale partij van Thorbecke. De doorslaggevende
oppositie kwam van de liberalen en wel op het moment dat die in 1866 de
absolute meerderheid in de 2e Kamer kregen en de parlementaire
democratie tegen de wil van koning Willem III doordrukten. Het stelsel
werd dusdanig omgevormd dat de exploitatie van de cultures in handen kwam
van particulieren. Dat dit in de praktijk betekende dat de inkomsten voor de
staat verminderden is voor de 21ste-eeuwse lezer vast geen verrassing,
gewend als hij is geraakt aan privatisering en graai-cultuur. Toch bleef Nederlands-Indië een belangrijke inkomstenbron omdat het geëxploiteerde
gebied zich steeds verder uitbreidde. In Sumatra werd het aantal
tabaksplantages uitgebreid en kwamen andere cultures in ontwikkeling. Ook op
andere eilanden van de archipel ontdekte men dat er een markt was voor de
daar verbouwde en in de bodem gevonden producten. Daarbij kwamen ook
buitenlandse particuliere investeerders aan bod. Een en ander bleef zó
belangrijk voor de Nederlandse staatskas dat koningin Wilhelmina in 1948
zich aanvankelijk verzette tegen de verzelfstandiging van Indonesië omdat
zij betwijfelde dat wij zonder de extra inkomsten uit de Oost de
levensstandaard zouden weten te handhaven, wat haar beslissing af te treden
mogelijk beïnvloed heeft.
|
Samenvattend
valt te bezien of Nederland zich tot een - weliswaar klein maar in
West-Europa niet weg te cijferen - industrieland ontwikkeld zou hebben
zonder de vele 100-den miljoenen uit Nederlands Indië. Van dat geld zijn
grote projecten als de grote noord-zuidverbindingen over land en te water
gerealiseerd. De betekenis daarvan werd negatief beïnvloed door het verlies
van België maar bleef ook later van betekenis voor de bereikbaarheid en
ontwikkeling van de zuidelijke provincies. Verder is het hele 19-de eeuwse
spoorwegnet er van aangelegd.
Koning Willem I was de motor achter de zinnige besteding van de
vrijgekomen miljoenen. Zijn bijnaam "koopman-koning" is voor de
een snerend bedoeld, voor de ander is het een predikaat. Hij was zeker een
groter vorst dan zijn zoon Willem II maar hij was nog te veel 18de
eeuwer om te begrijpen dat het absolutisme afgedaan had. Willem I had
de mogelijkheden om de geldhonger binnen aanvaardbare grenzen te houden. Ook
al kon er nooit genoeg kapitaal uit Indië vrijkomen voor alle projecten,
vooral in de beginjaren van het stelsel had hij macht genoeg om er voor te
zorgen dat de inlanders niet de dupe werden. De oplossing die de liberale
regeringen boden waren voor de inlanders nauwelijks een verbetering; het
geld vloeide alleen in andere zakken. Wel heeft de confessionele oppositie
er via de "ethische politiek" op toegezien dat excessen als
hongersnoden vermeden werden. Halverwege de 19de eeuw begon het besef door
te dringen dat een kolonie niet meer alleen wingewest mocht zijn maar er ook
van tijd tot tijd geïnvesteerd moest worden, zodat op den duur
zelfstandigheid mogelijk werd.
|
Ik vond op internet voor u een PDF-bestand met nog
meer informatie over het Cultuurstelsel. Klik het icoon om direct te
lezen of rechts-klik en kies voor Doel opslaan als... om te downloaden en
later te lezen of printen.
|
Pagina herzien: 11-04-2009
- Afbeeldingen van internet plus eigen producties.
|