De periode waarin de Amsterdamse School zich manifesteert valt samen met bepaalde
ontwikkelingen in de Europese kunst. De stromingen waar de interesse en bewondering van de
kunstenaars in die tijd naar uitgaan, vinden hun weerspiegeling in Wendingen. Dit
tijdschrift vormt een belangrijke bron voor het onderzoek naar de culturele en artistieke
contacten met het buitenland. Enerzijds zijn er interesses die wij associëren met de Art
Nouveau, anderzijds banden via Berlage met de Amerikaanse architect Frank Lloyd Wright. Bovendien is
er bewondering voor de Duitse expressionistische architecten. Verbonden met de Art Nouveau
is de belangstelling voor oosterse kunst en exotisch folklore. Zo staan in Wendingen
artikelen over boeddhistische tempels, wajangspelen, maskers en andere exotica. Men zal
oosterse motieven terugvinden in de decoratieve elementen van de architectuur en in de
toegepaste kunst. Een mooi voorbeeld is de lay-out van Wendingen zelf: de bladzijden,
waarvan de onbedrukte achterzijden met elkaar verbonden zijn als bij een Japans blokboek,
zijn ingenaaid met raffia; er wordt vaak rijstpapier gebruikt; de letters staan soms onder
elkaar als Chinese karakters; de grillige motieven als op het eerste omslagontwerp
(Lauweriks 1918) doen denken aan batiks. Bovendien kunnen wij wijzen op twee gebouwen in
Amsterdam waaruit die liefde voor het oriëntalisme en zeker ook trots op de koloniale
bezittingen in Indonesië blijken. Het gebouwtje op steiger 7 aan de De Ruijterkade doet
met zijn hellende topgevels denken aan paalwoningen in de Indische Archipel.
Bij gebouw Batavia, Prins
Hendrikkade 85, vormt de bouwsculptuur de schakel: gestileerde olifanten, aapjes en
vrouwenkopjes, getooid als Javaanse danseressen. Ook heeft Wendingen zijn belangstelling
voor natuurvor men - de nummers over schelpen en kristallen - gemeen met de Art Nouveau,
die haar motieven veelal ontleent aan de natuur: bekend zijn de sierlijk gestileerde
bloemmotieven die zich ritmisch over het vlak verspreiden. Afgezien van deze
inspiratiebronnen, oriëntalisme en natuurvormen, die de Amsterdamse School met de Art
Nouveau deelt, schenkt men in Wendingen aandacht aan kunstenaars van deze richting, zoals
de architect Josef Hoffmann en de schilder Gustav Klimt, beiden afkomstig uit de Weense
Jugendstil.
De Engelse versie van de
Jugendstil wordt in Wendingen vertegenwoor-digd door interieurontwerpen van Baillie Scott.
Een andere artistieke bron wordt aangeboord aan de overzijde van de Oceaan in het werk van
Frank Lloyd Wright. Zijn invloed op de Nederlandse architectuur wordt algemeen erkend. De
grote bewondering van de Amsterdamse Schoolarchitecten voor hem blijkt uit de jaargang van
Wendingen (1925) die aan Wright gewijd is. De principes, die aan Wright's architectuur ten
grondslag liggen, passen echter veel meer in het kader van de Stijl (Oud, Rietveld) dan in
het streven van de Amsterdamse School. Toch is het clubgebouw van Roeivereniging 'De Hoop'
(De Klerk 1922, afgebroken 1943), dat gekenmerkt wordt door een Wrightiaanse brede
bouwwijze, benadrukt door een laag ver uitkragend dak, in de decoratieve details als
potdekselwerk, deuren en vensters binnen de Amsterdamse School te plaatsen. Overigens
komen slechts details in de gebouwen van de Amsterdamse School uit deze bron, vooral die
met een schilderachtig effect zoals luifels.
De opvallende voorliefde
van de architecten voor baksteen wordt in de literatuur wel in verband gebracht met
Denemarken, waar dit materiaal van oudsher, zoals ook hier te lande, veel gebruikt wordt.
Studiereizen van drie architecten -onder andere De Klerk die de vorm van het Paladshotel
in Kopenhagen- en speciale Denemarken- en Zwedennummers werken deze gedachtegang in de
hand. Maar wordt de meer voor de hand liggende herkomst, de Hollandse traditie, dan niet
onderschat? Ten slotte komen wij via Wendingen terecht bij de expressionistische
architectuur in Duitsland, die naar analogie van de expressionistische schilderkunst - zij
vertaalt emotie in vlak en kleur - er naar streeft de functie van een gebouw te
symboliseren door de vorm. Deze kortstondige stroming bereikt haar hoogtepunt in en na de
eerste wereldoorlog, toen alle bouwactiviteiten in Duitsland stil lagen. De architecten
kunnen zich uitleven in fantastische vormen zonder zich te verdiepen in praktische
realiseerbaarheid. Heel weinig projecten zijn dan ook uitgevoerd. In Wendingen komen deze
architecten aan het woord en hun ontwerpen worden er geïllustreerd.
Men is
geboeid door Finsterlin, die zijn grillige vormen afleidt uit de geologie, door
Mendelsohn, die in vluchtige schetsen zijn dynamische architectuur vastlegt, en door Bruno
Taut, die zich een stad voorstelt waar alle elementen gedomineerd worden door een centraal
gebouw met een culturele bestemming. Dezelfde gedachte zullen wij terugvinden in het
Vondelparkproject van Wijdeveld. Ondanks wederzijdse waardering is er heel weinig
verwantschap met de Amsterdamse School te constateren in deze Duitse architectuur.
Incidenteel vallen er overeenkomsten in de baksteenbehandeling op bij Behrens, Poelzig en
Mendelsohn. De zogenaamde conservatieve richting binnen deze stroming biedt meer
aanknopingspunten: het Chile Haus in Hamburg (1923) van Höger doet qua
baksteenbehandeling en vorm - het idee van een scheepsboeg - denken aan het
Scheepvaarthuis. En ten slotte willen wij nog wijzen op het Paula Modersohn-Beckerhuis in
de Böttgerstrasse in Bremen, dat in zijn fantastische baksteentoepassing zelfs de
stoutste dromen van De Klerk overtreft.