Unie van Utrecht (1579)

Inleiding
Bij de Unie is het nodig om de aanleiding tot haar samenstelling en het later daarvan gemaakte gebruik als twee grootheden te zien. De Unie was een nadere regeling, aansluitend op de Pacificatie van Gent en nodig door de gewijzigde omstandigheden. De nieuwe economische situatie, het belang van nieuwe verbindingswegen naar Hollands achterland (Duitsland) via de oostelijke provincies en langs Friesland naar de Oostzee moesten mede door deze Unie veilig gesteld worden. Voor de oostelijke provincies was de militaire samenwerking met Holland/Zeeland weer bittere noodzaak. De buitenlandse garnizoenen die in hun gebied gelegerd waren vormden namelijk een constante bedreiging. Tevens was voor hun handel op Holland een samenwerking ook voordelig. Deze gewesten hadden voorheen tegenover Brussel al energiek hun zelfstandigheid verdedigd. In de Unie vinden we dan ook een aantal waarborgen daarvoor terug, die inhielden dat de centrale regering blijvend geringe invloed zou hebben op de privileges van de provincies. Daar kwam nog bij, dat deze gewesten overwegend nog katholiek waren en wilden blijven. Een samengaan met het door protestanten beheerste Holland en Zeeland wilde men duidelijk vermijden. In 1577 werd tot tweemaal toe zelfs een voorstel ingediend door Utrecht, om tot samenwerking te komen tussen de 5 gewesten zonder Holland en Zeeland!
In juli 1578 stelde Oranje een godsdienstvrede voor die inhield dat een minderheid in een gewest vrijheid van godsdienst zou krijgen, een mogelijkheid die overigens al bij de Pacificatie van Gent was afgesproken. Dit opende echter in de katholieke gewesten voor fanatieke protestanten de mogelijkheid om te penetreren, terwijl in Holland en Zeeland en Oranjes initiatief ten spijt de katholieken geen schijn van kans hadden.
De Unie van Utrecht behelsde dus de zeven - strategisch één geheel vormende - provincies benoorden Brabant en Oost-Vlaanderen. De godsdienstige tegenstellingen werden echter nog en een belangrijke overweging voor de diverse gewesten deel te nemen aan de Unie of niet.

Voorbereiding
Jan van Nassau had zich in de voorbereidende periode sterk gemaakt voor de Unie, hetgeen ook wel weerstand heeft gewekt. Jan van Nassau, intussen tot stadhouder van Gelre benoemd, was overtuigd calvinist en niet afkerig van enige intimidatie. Zijn optreden wordt direct in verband gebracht met de mini-beeldenstorm in Arnhem, 7 september 1578. Zijn weinig discrete steun aan de agressieve protestanten zorgde voor veel oppositie tegen de Unie-voorstellen.
Het summiere contact dat Oranje met Jan van Nassau onderhield was waarschijnlijk de oorzaak van het feit dat Oranje niet op de hoogte was van de ommezwaai van zijn broer tot militant anti-katholiek. Verondersteld wordt dat de benoeming tot stadhouder van Gelre meer dynastieke dan verstandelijke beweegredenen kende en achteraf zeker een vergissing gebleken is. De Unie-aanhangers ondervonden sterke concurrentie van de voorstanders van verzoening met Philips II en wanneer deze laatste niet zo onbuigzaam was geweest en de protestanten in het kader van de Pacificatie toegegeven zou hebben was er nooit een Unie gekomen. De verzoeningsgezinden, waaronder ook oranje, bleef geen andere keus dan in de opstand te volharden en zo groeide de aanhang van de Unie.

Inhoud
De handtekening van Jan de Oude staat als eerste onder het Unie-verdrag. Uit de inhoud blijkt dat, hoewel in Utrecht niet aan de vorming van een nieuwe staat is gedacht, toch wel het oog gevestigd was op een bondgenootschappelijke samenwerking voor een verre toekomst. Het beginsel van één en ondeelbaar loopt als een rode draad door het stuk heen. De Unie echter ontzegde hiermee de landsheer zijn belangrijkste soevereiniteitsrechten, terwijl zij aangaf deze nog steeds te erkennen. De afzwering van Philips II was zodoende een logisch gevolg van de Unie. De onmiddellijke leiding over de geünieerden kwam in handen van enkele krachtige figuren als Paulus Buys (Leiden), Reynier Cant (Amsterdam), Karel Roorda (Friesland), Floris Thin (Utrecht) en Leoninus (Gelre). Het dagelijks bestuur kwam in handen van het College der nadere Unie. De ondertekening volgde op 23 januari 1579  door Jan van Nassau-Catzenelnbogen, het vorstendom Gelre, graafschap Zutphen, Holland, Zeeland, Utrecht en de staten der ommelanden (Groningen). Later ondertekenen nog afzonderlijk Gent, Nijmegen, Arnhem, Leeuwarden, Sneek, Franeker, Venlo, Amersfoort, Yperen, Breda, Brugge, Steenwijk en volgden nog een aantal adhesiebetuigingen. Reeds in 1583 werden in een vergadering enkele wijzigingen aangebracht, bijv. betreffende de bewaking van de grenssteden, bijdragen in de legerlast en versterking van de verbintenis. Pas na de dood van Oranje, onder de bezielende leiding van Oldenbarnevelt, kwam er echte eenheid tussen de leden, mede bewerkt door het definitief wegvallen van de zuidelijke gewesten Brabant en Vlaanderen. De Unie was van karakter provisioneel (voorlopig), werd nadien echter met terugwerkende kracht en zonder noemenswaardige wijzigingen tot het fundament waarop de Republiek tot 1795 "functioneerde".

Toepassing van de Unie als fundamentele wet
Laatste blad van Unie met alle handtekeningen Artikelen, die in de Staten-Generaal vaak werden aangehaald, waren het vijfde over de belastingen, het negende en zestiende over beslechting van geschillen en het dertiende over de religie. Het meest kwam de Unie ter sprake in algemene zin, wanneer de nadruk gelegd moest worden op de noodzakelijke eenheid, wanneer persoonlijke belangen de gezamenlijke kracht weer eens aantastten. In deze zin is de Unie het belangrijkste fundament voor de Republiek. De Unie bevatte geen nieuwe staatsregeling maar wel de basis voor een nieuwe staatsinrichting. Bij de uitleg van de Unie sprak Oldenbarnevelt in flink woordje mee! De relatie van de gewesten onderling kreeg op den duur een ander karakter, deels ook veroorzaakt door het onmogelijk harmonieus samengaan van de gemeenschappelijke strijd tegen de vijand en het behoud van gewestelijk karakter en privileges. Aangezien dit laatste eigenlijk het oorlogsdoel was diende de strijd altijd ondergeschikt daaraan te blijven, meende Oldenbarnevelt. De Staten-Generaal wilden in de praktijk op geen enkele manier de Unie ondergraven en zagen in 't algemeen het generaliteitsbelang niet over het hoofd. wanneer een gewest een beroep op de Unie deed en beide belangen strookten, konden de betrokkenen op de welwillende medewerking van de Staten-Generaal rekenen. Zo weigerden de Staten-Generaal steeds bemiddeling aan Leicesters medestander Van Brakel in zijn processen tegen de stad Utrecht, omdat zij zich niet in staat achtten in te grijpen in een Utrechts proces. Maar toen tijdens het Bestand echter de Utrechtse magistraten een bedenkelijke koers gingen varen lieten zij zich graag overhalen te “bemiddelen”. De Unie stelde in ontwerp alle gewesten op gelijke voet, de verschillen in macht der zeven gewesten maakte dit in de praktijk echter bijna onmogelijk. Meningsverschillen leken weliswaar redelijk geregeld in art.1, 9 en 16 maar reeds in 1583 kwamen nadere regelingen en geringe wijzigingen. Nergens in de tekst werd namelijk geregeld of door de meerderheid der leden genomen besluiten aan de minderheid opgelegd konden worden. Dit nu was een bron van voortdurende onenigheid. De arbitrage door de stadhouder leek redelijk te werken zolang een integer man als Willem van Oranje stadhouder was. Zodra Holland tegenover Maurits kwam te staan werkte de regeling echter niét meer. De vraag rees of er gedwongen kon worden. Durfde de Staten-Generaal, strijdig met de privileges, desnoods geweld te gebruiken tegen een gewest? in 1618 werd daarop het antwoord gegeven! Toen werden eindelijk provinciale onlusten tot delicten tégen de Unie verklaard en achtte men ingrijpen van landsbelang. De politiek had het laatste woord!

Samenvattend kan gesteld worden dat de Unie meer een historisch feit is, dat uitdrukking gaf aan de eenheid van de gewesten, dan een juridisch document, dat punt voor punt nageleefd moest of zelfs maar kon worden. De tekst maakte de gewesten ondergeschikt aan de verplichting de privileges en instellingen van de medeondertekenaars te eerbiedigen. In de praktijk kwam het erop neer dat de Staten-Generaal bij meningsverschillen die partij steunden wier belangen het meest strookten met hun eigen (lands-)belang. Het politiek aspect was daarbij belangrijk, niet de formele rechtmatigheid op grond van de Unie-tekst. De regeling voor de beslechting van geschillen werkte slecht, overreding was het meest gebruikte middel om het algemeen belang te laten prevaleren tenzij politieke overwegingen een oplossing beslist noodzakelijk maakten. Bij de concrete toepassing van de Unie-artikelen was de tekst al snel ondergeschikt geworden aan lands- en andere belangen....
 

 Pagina herzien: 24-03-2009 - Afbeeldingen van internet