Het Cultuurstelsel in de praktijk |
|
Gezegd moet worden dat koning Willem I zich in eerste instantie uitsprak
tegen uitbuiting van de inlanders maar later overstag ging om de opbrengst
toch zo hoog mogelijk te laten zijn.
Raffles had de landrenten afgeschaft en Nederland vond het wijs die niet
weer in te voeren. In de praktijk werden die in sommige residenties niet
afgeschaft maar onder een andere naam toch geheven (van het plantloon voor
suiker werd hier en daar tot 40% ingehouden als belasting). Er werd
onvoldoende opgetreden tegen corruptie en misstanden door lagere blanke
ambtenaren en lokale vorsten of dorpshoofden. Het gouvernement gaf zelfs
de voorkeur aan een krachtig bestuur dat zorgde voor willige arbeiders en
beschermde het tegen opstandelingen, desnoods door inzet van het KNIL.
|
De opbrengsten van de verplichte cultures werd niet
plaatselijk verkocht maar naar Nederland verscheept. Willem I zette
daarvoor in 1824 een logistiek apparaat (Nederlandse Handel- Maatschappij)
op dat het monopolie zou krijgen op vervoer en verkoop van alle
gouvernementsproducten. Willem I nam zelf financieel deel aan de NHM
(zie afbeelding) en stelde zich zelfs garant voor de aanloopverliezen der
aandeelhouders. Deze NHM heeft via het consignatiestelsel tientallen jaren
de winsten afgeroomd middels gedicteerde vervoerstarieven, opslagtarieven
en torenhoge commissies. Een product met winstkansen kon voor de staat
uiteindelijk een verliespost worden. Wat er aan winst overbleef - en dat
waren vele honderden miljoenen - werd door het Ministerie van Koloniën en
de vorst naar eigen goeddunken besteed. Vanaf dag één was de hele gang
van zaken het parlement, de liberalen en ondernemers die buitengesloten
werden een doorn in het oog.
Ook met de diverse contracten voor cultures ging het niet zoals het
hoorde. Vriendjespolitiek en omkoping speelde de meest lucratieve
contracten in handen van een klein groepje blanken. Menig hoog ambtenaar,
die zo'n contract bemachtigde, nam aansluitend zijn ontslag en werd
zelfstandig ondernemer. De minder gelukkigen met slechte contracten werden
aan hun lot overgelaten en gingen soms failliet, na eerst over de ruggen
van de inlanders geprobeerd te hebben er toch nog wat winst uit te slepen.
Er waren regionaal zulke grote verschillen in profijt dat een huisgezin in
Bezoeki en Pasuruan bijvoorbeeld 5 maal zoveel inkomen genoot dan dat in
Bantam. Dat nam zulke vormen aan dat uit sommige residenties de bevolking
massaal wegtrok naar gebieden met succesvollere cultures, wat de problemen
alleen maar verergerde.
Na 1850 kwam een groot onderzoek naar misstanden bij het uitgeven van
suikercontracten en na 1852 gebeurde de uitgifte niet meer door het
gouvernement.
|
Ten
tijde van de hongersnoden speelden twee met elkaar bevriende staatlieden
een rol die per stuk helemaal niet meedogenloos optraden maar de
misstanden toch niet hebben weten te voorkomen. Dat zijn Gouverneur-generaal
J.J.Rochussen (afbeelding) met in Nederland zijn vriend en mentor J.C. Baud als
verantwoordelijk Minister van Koloniën. Tussen beide bestond een
levendige briefwisseling op ambtelijk en privé terrein die openbaar is
gemaakt en waardoor we over veel informatie beschikken. Rochussen was
bijzonder populair in Indië maar niet opgewassen tegen zijn
hoofdambtenaren en de Raad van Indië. Onder zijn beleid werd wel de
schadelijke aanplant van indigo gehalveerd en het mes gezet in de uitgifte
van de lucratieve suikercontracten. Baud was veel meer gericht op winst en
corrigeerde Rochussen diverse malen. Dat heeft de vriendschap echter nooit
kunnen verstoren.
|
Pagina herzien: 23-03-2009
- Afbeeldingen van internet plus eigen producties.
|